■p r 130 a en b en de excentriciteit van de omwentelingsellips e V dan worden die kromtestralen uitgedrukt door: E.P aXt~e8) en D P a2—b2 (1e2 sin2 ?0)3A (l—e2 sin2 9>0)Vj. P 1—e2 E P l—e2 Hieruit vindt men: en vervoleens: D P l—e2 sin2 90 h (I) tang tang <PQ 1 e2 sin2 9., (Ill) De straal c P van den bol, dien wij r stellen, wordt verder bepaald door r2 DP x E P, waaruit: V 1—1^2 (II) r a 1e2 sin 29q De verhouding waarin de lengteverschillen worden ver groot, en die wij a zullen stellen, kan worden bepaald door de driehoeken OPT en o P T. Men heeft OP PT sin O T P P T sin 9a en oP PT sin o T P —PT sin en verder OP sin 9q o P sin P0' Wanneer men uit (I) de waarde van sin <P0 berekent en in (III) substitueert, verkrijgt men nog na eenige vereenvoudigingen e2 (IV) a2 i -t-cos4 9„. y l e2 Door bovenstaande formules worden nu de constanten bepaald ter overbrenging van de meridianen en van den parallelcirkel van het centraalpunt P op den bol, die zich het nauwste bij de ellipsoïde aansluit. Er blijft nu nog over de plaats der overige parallelcirkels te bepalen. De eenvoudigste handelwijze hiertoe verkrijgt men door de lengten der meridiaanbogen op de ellipsoïde onveranderd op den bol over te brengeiï. Hiertoe moet de lengte van den meri- diaanboog tusschen het centraalpunt en den parallelcirkel, dien men op den bol wenscht over te brengen, bepaald worden, waarbij men kan gebruik maken van de bestaande tafels, waarin

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1894 | | pagina 132