161
zijne medewerking aan het samenstellen van een tijdschrift onthield.
Niet, dat we daarom behoeven te treuren, nu de heer Boer de moeielijke
taak op zich nam, maar ik wijs slechts op het feit. Terecht zei in
1885 de Voorzitter: dat de vereeniging op den duur eerst dan
levensvatbaar zou blijken te zijn als haar jeugdig leven niet gehinderd
werd door handelingen die den bloei der vereeniging niet bevorderen,
maar alleen de persoonlijke belangen harer leden dienen kunnen.
Ik zwijg verder over deze fout, die terecht aangewezen en veroor
deeld is door eenige sprekers in de vergadering van 1886, er op
wijzende, dat eene vereeniging, die ook leden telt buiten de ambte
naren van het kadaster, eene zuivere technische of wetenschappelijke
behoort te zijn.
En zoo zijn dan ook in 1887 statuten ontstaan en Koninklijk
goedgekeurd, waarin de ambtenaarsbelangen niet als doel zijn opge
nomen. Ik hoop, dat die belangen bevorderd zullen worden door
het streven naar het doel, thans in de statuten omschreven, en op
elke andere wijze die buiten deze vereeniging om, kan gevolgd worden.
Belangrijk was de vergadering van 1887, toen de wenschelijkheid
besproken werd, om spoedig over te gaan tot de vernieuwing der
secondaire driehoeksmeting in verband met de primaire driehoeks
meting, welke door de commissie voor graadmeting en waterpassing
wordt voorbereid.
De Staatsbegrooting voor 1889 bevatte een post van 10,000 als
subsidie aan bedoelde commissie, welk cijfer bij de Kamer werd
ingeleid met, onder meer, deze woorden:
„Tot aanwijzing van of bij geschillen over eigendommen wordt
het kadaster menigmaal te baat genomen. Voor de samenstelling
van topografische kaarten, voor militair gebruik en voor het vervaar
digen van rivier- en andere hydrografische kaarten, van grondplans
voor uitgebreide werken en de daarop steunende onteigeningsstukken
is het schier de eenige basis. Daartoe schoot het kadaster in nauw
keurigheid te kort en behoort het op andere, op betere grondslagen
te rusten, waaronder in de eerste plaats eene nauwkeurige driehoeks
meting over het geheele Rijk is te begrijpen" enz.
Latere begrootingen wijzen 40,000 subsidie aan.
In 1888 werden na een geanimeerd debat de volgende stellingen
aangenomen