54
krachtiger op herziening van ons stelsel aangedrongen, maar aange
zien dit stelsel in de praktijk geen aanleiding geeft tot veelvuldige
klachten, bestaan er, meenen zij, geen redenen om tot verwisseling
van stelsel, in casu met het positieve stelsel, over te gaan. Zoo
redeneeren ook de heeren Feith en Moll, als praeadviseurs van de
Ned. Jur. Vereeniging.
Mr. Feith toch, wiens hoofdbezwaar tegen het positieve stelsel in
art. 153 der grondwet gelegen is, en die overigens tot de conclusie
komt dat de bezwaren, door hem tegen het negatieve zoowel als
tegen het positieve stelsel ingebracht, slechts een theorethisch
karakter dragen, wijst er op, dat in de praktijk weinig gevoeld wordt
van de bezwaren aan het negatieve stelsel verbonden. „Processen
over den eigendom of over het ontstaan en te niet gaan van hypo
theken zijn zeldzaamheden", zegt deze praeadviseur.En de heer
„Moll zegt in zijn praeadvies2)Welke de gebreken van ons
„stelsel zijn, de praktijk schikt er zich in niet alleen, doch
„doet dit op zoodanige wijze, dat de vraag naar hervorming, die
„zich hier en daar ook bij de mannen van de praktijk openbaart,
„eene matige kracht moet behouden".
Deze beide praeadviseurs gronden dus hunne opinie omtrent het
negatieve stelsel ook op de werking ervan in de praktijk.
Wat nu het niet veelvuldig voorkomen van processen over den
eigendom enz. betreft, vermeen ik toch dat hieruit niet kan worden
afgeleid: dat de bezwaren aan het negatieve stelsel verbonden niet
gevoeld worden, en zeker niet zoolang het spreekwoordelijk geworden
rijmpje: „die wil pleiten om eene koe, geve er liever eene op
toe" nog zoo dikwijls wordt gehoord. De opmerking door Prof.
Naber 3) gemaakt„Bij deze argumentatie wordt weder eens uit
het oog verloren, dat rechtsonzekerheid niet daarom bestreden wordt,
omdat velen er het slachtoffer van worden, maar omdat voor enkelen
buitengewone schade het gevolg kan zijn," zou ook hier toepasselijk
kunnen zijn.
Alleen dan, wanneer uit het feit, dat er niet veel processen over
1) Handelingen der Ned. Jur. Vereeniging 1893 le Aft. blz. 102.
J) blz. 255.
3) Beg. van Grondbew. blz. 127.