56
omslachtig, wordt in den regel aan den notaris overgelaten, die het
dan ook als tot zijn werkkring behoorende beschouwt. De heer Moll,
de notaris-praeadviseur, bevestigt dit trouwens op blz. 255 van zijn
praeadvies, waar hij zegt: „In de praktijk raadpleegt men bij het
verkrijgen en bezwaren van onroerende goederen een notaris" en
maakt dan op blz. 256 de gevolgtrekking: „daar nu 't publiek in
zijn vertrouwen op 't onderzoek van den notaris niet wordt teleurgesteld,
wordt 't duidelijk waarom in de praktijk de drang naar hervorming
niet groot is".
Waar nu door twee verdedigers van het negatieve stelsel duidelijk
verklaard wordt, dat het de notaris is, van wiens onderzoek de goede
werking van het negatieve stelsel afhankelijk is, en de drang naar
hervorming zelfs naar de resultaten, die door zijn onderzoek bereikt
worden, moet afgemeten worden, daar geloof ik te mogen aannemen
dat de rechte weg wordt ingeslagen, met aan te toonen dat op dat
onderzoek met vertrouwd kan worden. Dan moet m. i. ook het
negatieve stelsel veroordeeld zijn, zoodra bewezen is, dat ten gevolge
van het gebrekkige onderzoek van dien verificateur onder ons stelsel
schade geleden wordt. Of dan de geleden schade ook nog grooter
zou geweest zijn, wanneer men er de kosten van een langdurig
proces aan gewaagd had, is eene vraag, waarvan de beantwoording
voor mijn betoog van niet veel gewicht is. De omstandigheid alleen,
dat het publiek geschokt wordt in zijn vertrouwen op den verificateur
die bij verkoop uit de hand wel meestentijds door den kooper wordt
gekozen, maar hem bij openbaren verknon aanopmo?!»; :s rr.r.rt
genoegzaam zijn, om den drang te rechtvaardigen naar een stelsel,
waaronder het onderzoek ook voor den notaris gemakkelijker is, en
waarbij het voldoende is den ingeschreven eigenaar te kennen, om
van hem, door inschrijving van de overeenkomst bij wettigen titel
geconstateerd, een zakelijk recht te kunnen verkrijgen.
Ik hoop, om de bewering: dat op het onderzoek van den notaris
niet vertrouwd mag worden te staven, te mogen volstaan, met aan
te toonen, dat in de na te noemen gevallen het onderzoek klaarblij
kelijk is nagelaten, dat er althans niet zoodanig onderzocht is, als
noodig was om den verkrijger voor schade te behoeden. Behalve
over veel tijd, zou hij, die een omvangrijk onderzoek zou willen
instellen, bovendien moeten kunnen beschikken over de macht en de