104 weten op welke wijze eenvoudige metingen tot stand komen. Dit dient men van een' Landmeter te leeren. Is men hiermede niet bekenddan doet men onmogelijke opgaven en geeft tot allerlei onaangenaamheden met het Landmeters personeel aanleiding. „In het bovenstaande meen ik voldoende te hebben aangetoond, dat van iemand, die het vak niet kent, geene hulp in den eersten tijd is te ver wachten integendeel zal de controleur van den adjunct-controleur, als in de advertentie wordt bedoeld, veel last hebben. Hij zou dien als een adspirant moeten beschouwen en geregeld les geven, terwijl steeds het gebrek zou blijven bestaan dat de adjunct met voldoende met de kadastrale boekhouding en met de-metingen-bekend was."1) Naar aanleiding van schrijvers conclusie dat het beter zou zijn, nieuwe surnumerairs aan te stellen merkt de redactie op, dat h. i. „het de bedoeling van het Hoofdbestuur is, een corps ambtenaren voor de aanstaande herziening op te leiden of althans de voor die werkzaamheden noodzakelijke krachten vast te vormen". Een „flink ambtenaar van een verwant vak" zal de noodige „langdurige ondervinding spoediger opdoen dan een kweekeling, die pas over l1/2 jaar surnumerair zou worden". Met de laatste opmerking zijn wij het eens, mits de verwantschap wordt bepaald door de kennis, bekwaamheid en ondervinding der ambtenaren en niet door de vraag of zij bij denzelfden tak van dienst zijn ingedeeld. Wil men in korten tijd bruikbaar personeel vormen voor de herziening der belastbare opbrengst van de gebouwde eigendommen, dan moet men zich niet wenden tot ambtenaren van de accijnzen, die nagenoeg geheel onbekend zijn met het werk aan de controles voor grondbelasting en kadaster, dit van meet at aan moeten leeren, maar tot landmeters van hei kadasterdie het grootste deel van dat werk, en wel het deel, dat men slechts langzaam en door langdurige ondervinding aanleert, grondig verstaan. Men moet wel ziende blind zijn, om dit niet in te zien. Het blijkt ook zonneklaar uit de door ons gecursiveerde opmerkingen van den inzender in „de Fiscus". Bovendien zou de omvang van het kadastrale werk, uit de herziening voortvloeiend, zeer beperkt kunnen worden, indien de schattingscommissien konden profiteeren van de hulp en de voorlichting van landmeters. Men herinnere zich den warmen strijd over de toepassing bij het kadaster van bijbouwtjes, splitsingen, vereenigingen enz., gevoerd tusschen de schattings- commissien en de kadastrale ambtenaren bij de vorige herziening en den verderfelijken invloed, welke die herziening op vele kadastrale plans heeft gehad. 1) De cursiveeringen zijn van ons.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1895 | | pagina 102