129 Welnu, de conclusie van Mr. H a m ak e r omtrent hypotheekstelsels berust m. i. niet op onderzoek naar het maatschappelijk leven der menschen, zooals het feitelijk bestaat", maar op „logica" en „redenee ring". Vragen alsis de bewering gegrond, dat de Nederlandsche kooper of hypotheekhouder zich veilig waant, als het goed of de hypotheek op zijn naam staat? is het waar, dat met dien kooper alle niet-juristen uitwinning op grond van een hem verborgen gebrek, niet in zijn eigen titel, maar in dien van een zijner voorgangers, onrecht achten strijdt m. a. w. het grondbeginsel van ons stelsel met het rechtsbewustzijn van ons volk is het practisch mogelijk, dat onder het negatieve stelsel „het publiek kijkt uit eigen oogen"? deze en dergelijke vragen, van zoo uitnemend practisch gewicht voor den hervormer van ons hypotheekstelsel, worden door Mr. H a- maker niet aangeroerd, veelmin beantwoord. Wanneer ik zijn uit voerig betoog overzie, komt het mij voor, dat de conclusie steunt op twee praemissen, waarvan de eene, betreffende het positieve stelsel, niet houdbaar is, terwijl de andere, betreffende dwalingen bij voorzaat en tijdgenoot omtrent de beteekenis der registers en der overschrijving volgens art. 671 B. W., in verband met des Schrijvers eigen theorie over de nieuwe richting in de rechtswetenschap, zou kunnen leiden tot eene gevolgtrekking, lijnrecht tegenovergesteld aan die, door den Schrijver gemaakt. Het „vertrouwen, dat het publiek thans stelt in „de inlichtingen, ten hypotheek- en kadasterkantore verkregen", moet niet „verdwijnen"; in tegendeel, bij de hervorming van ons recht behoort met dat vertrouwen, als met een uiting «van het maatschap- npelijk leven der menschen, zooals het feitelijk bestaafrekening te worden gehouden; het ontvange zijne wijding in de huldiging van het beginsel der openbare geloofwaardigheid van in te voeren grond- registers, waardoor het tevens mogelijk wordt, deze zoodanig in te richten, dat „het publiek kan kijken uit eigen oogen". Nagenoeg geen der voorstanders van het negatieve stelsel is met de bestaande regeling ingenomen. Zij wenschen „ingrijpende verbete ringen". Sommigen, zooals Notaris Moll, gaan daarin zoover, dat Mr. Levy aanleiding vond te spreken van „een halve revolutie van ons burgerlijk recht"1.) Handelingen Ned. Jur.-Ver., 1893, II bl. 17.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1895 | | pagina 131