130
In de hoofdzaken komen evenwel de wenschen zoowel van de
wetsontwerpers van 1860 en 1870 als van de vergadering van de
Nederlandsche Juristen-Vereeniging overeen.
Een schijn van juistheid ligt in de bewering van Mr. Hamaker,
dat men, door de inwilliging dier wenschen, ons stelsel zou maken
tot een „mislukt", of wel tot „de misgeboorte van het positieve
„stelsel" Juist is die bewering namelijk enkel in dien zin, dat de
voorgestelde verbeteringen de algemeene strekking hebben, het posi
tieve stelsel te naderen, zonder dit te aanvaarden.
Nagenoeg elke „verbetering" heeft zoowel hare nadeelen als voor
deden, waarbij het soms moeilijk valt uit te maken, wat het zwaarste
weegt. Mijn hoofdbezwaar tegen die verbeteringen is, dat zij ge ene
enkele der hoofdgrieven tegen het negatieve stelsel wegnemen, dat zij
wel elementen uit het positieve stelsel overnemen, doch zonder de
waarborgenen vooral, zonder de groote voordeelen, aan dat stelsel
verbonden.
Ik zal trachten dit duidelijk te maken.
Men beweert, dat de hoofdgrief der bestrijders van het negatieve
stelsel zou bestaan in het door hen breed uitgemeten gebrek aan
rechtszekerheid. Dit is niet geheel juist. Zij erkennen, dat betwist
baarheid van grondeigendom niet zeer veelvuldig voorkomt. Hunne
hoofdbezwaren zijn
1°. Aangezien men niet weet, waar en wanneer betwistbaarheid
zich kan voordoen, is zelfs zeldzaam voorkomende betwistbaarheid
oorzaak van algemeene onzekerheid.
2°. Voor het onderzoek, dat dientengevolge noodig is bij elke
transactie, hangt het publiek af van de kostbare hulp van tusschen-
personen, die voor dat onderzoek zelfs voor het nalaten daarvan
niet verantwoordelijk zijn.
3°. De belanghebbende kan dat onderzoek niet controleeren.
Ten einde mij tot hoofdzaken te bepalen zal ik, voor de bespre
king der voorgestelde verbeteringen van ons stelsel, het verlanglijstje
volgen, door de vergadering der Nederlandsche Juristen-Vereeniging
den 289ten Augustus 1893 met groote meerderheid aangenomen2).
Rechtsgel. Mag., 1893, bl. 459.
2) Handelingen Ned. Jur.-Ver., t. a. p., II bl. 14 en 99.