192
le. dat den inspecteur der landrenteregeling meer bemoeienis met
't technisch personeel en meer invloed op het meetwerk is toegekend,
dan in het belang der zaak dienstig mag worden geacht;
2e. dat de meting der détails geschiedt met volstrekt onvoldoend
nauwkeurige instrumenten, en de kaarteering zoo primitief plaats heeft,
dat zij geen waarborg voor voldoende nauwkeurigheid oplevert.
„Mijne sub. Ie bedoelde bezwaren berusten op de volgende over-
wegingen
„Waar iets door samenwerking van een groep personen moet worden
tot stand gebracht, moet de leiding zijn toevertrouwd aan iemand, in
staat om alle onderdeden te regelen en te beoordeelen. Het personeel
moet gevoelen, dat het onder zoodanigen chef dient; de goeden, om
de overtuiging te hebben, dat ijver en bekwaamheid kunnen worden
gewaardeerd, de mindergeschikten om overtuigd te zijn, dat traag
heid, onkunde, enz. de aandacht van den chet niet ontgaan en
achterstelling bij anderen daarvan het gevolg moet zijn.
„Goede samenwerking, en als gevolg daarvan goed en vlug werk,
hangen in hooge mate at van het vertrouwen, dat de ondergeschikten
in de goede leiding en bekwaamheid van den chef kunnen stellen,
en, hoe bekwaam en verdienstelijk ambtenaar van binnenlandsch bestuur
de tegenwoordige inspecteur der landrenteregeling in de Preanger ook
zijn moge, zoo mist hij toch zeker de opleiding en practische ervaring
en vorming, om hem tot een bekwaam landmeter, nog minder, tot
een geschikt leider of zelfs beoordeelaar van het technische werk
te maken.
„Leiding van het werk en gezag over het personeel is noodig en ook
niet hinderlijk, wanneer het in bevoegde handen is; doch het verkleint
noodeloos de eigenwaarde van den ambtenaar en zijn eerbied voor
het gezag, waar het, zooals hier, alleen kan strekken om den gezag
hebbende te verheffen. In diens hand wordt het een kwetsend wapen,
waardoor de edelste hoedanigheid van den ambtenaar: plichtbesef uit
eergevoel gedood wordt.
„De taak van den inspecteur en diens ambtenaren begint eerst, waar
die van het technisch kadaster eindigt, en wat hij te verrichten heeft
is van geheel anderen aard. Het is ongeveer dezelfde verhouding als
die, welke bestaat tusschen den bouwmeester en den behanger of
stoffeerder van een gebouw; en nu moet het toch al bijzonder onver-