32
een rechthoek van bekenden inhoud had, de buiten dezen rechthoek gelegen
deelen werden door loodlijnen op de vier zijden des rechtshoeks bepaald,
zoodat men den geheelen inhoud te velde kon berekenen. Was de uitba-
kening van lijnen ter vorming van een rechthoek wegens den toestand van
het terrein niet mogelijk, dan werd, van een punt uitgaande en er toe terug-
keerend, langs loodrecht op elkaar staande lijnen de omtrek bepaald.
De verdeeling van koloniën in regelmatige rechthoekige figuren was in 't
algemeen gemakkelijk door te voeren, omdat een gebied werd uitgezocht, dat
voor den landbouw het gunstigst gelegen was. Dergelijk terrein levert ook
voor de landmeting in den regel weinig bezwaren op.
De grenzen der grondstukken werden met groote zorgvuldigheid vastgesteld
en in een proces verbaal omschreven. Als grensteekens wendde men bij
voorkeur steenen aan van verschillenden vorm en naar gelang van de plaats
van verschillende teekens voorzien. Waar die grenslijnen in een punt samen
kwamen, werd een driehoekige steen geplaatst, een ingebeitelde slangvormige lijn
beduidde een kromme grens enz. Soms beitelde men de letters van het alphabet
in de steenen, of wel, bij staatsbosschen of gemeenteweiden, de letters, die
gezamenlijk den naam van het grondstuk gaven bijv. bij eene openbare weide
„pascua publicokreeg de eerste steen de letter de tweede a en de derde
enz; was het aantal steenen geringer dan dat der letters dan kregen sommige
steenen meer dan een letter, in het tegengestelde geval bleven steenen die
licht te vinden waren, zonder aanduiding.
In houtrijke streken nam men voor grenzen van ondergeschikte beteekenis,
in plaats van steenen, palen van eiken- of olijfhout die geheel in den grond
werden geslagen, na ze met pek te hebben bestreken om het verweeren tegen
te gaan. Als zichtbare teekens werden rondom de grenspaal een aantal kleinere
palen geplaatst.
Een rechtsgeldige grenssteen terminusmoest, behalve door zichtbare, ook
verzekerd worden door verborgen teekens subditawelke onder den steen
werden gelegd, en uit kalk, gips, kolen, glas, asch, potscherven enz. bestonden.
De Romeinen bedienden zich van de volgende instrumentenvoor lengte
meting van de in 10 voeten verdeelde meetroede „pertica" 2,94 M. lengte,
verder waren baakjes metaein gebruik om lijnen uit te baken. In hellend
terrein werd de meetroede met een schietlood geprojecteerd.
Een zeer gewichtig instrument was het van de Etruskers overgenomen land-
meterskruis gromawaarnaar de landmeters ook welgromatici genoemd werden.
Het bestond uit twee loodrecht op elkaar staand visierinrichtingen en
diende om rechte hoeken uit te zetten, rechte lijnen uit te bakenen of te verlengen
en om de genoemde twee hoofdlijnen uit te bakenen nl. de richting noord
zuid Cardoen de richting oost- west decumanusDaartoe werd de
groma op bijzondere plechtige wijze opgesteld. De nauwkeurige uitbakening
dezer lijnen beschouwden de Romeinsche landmeters als de hoogste landmeetkunst.