34
van 20 voet 5,88 M. aan welker eindpunten twee armen van gelijke lengte lood
recht bevestigd waren. De rechte hoeken waren door gleufjes op den balk en op de
armen aangegeven. Men bevestigde aan de einden van den balk schietlooden, waar
na twee helpers den balk zoo hielden, dat de koorden van het schietlood in de
gleufjes hingen; alsdan was de balk horizontaal en kon men dus het verschil
in hoogte van den bodem onder de eindpunten van den balk bepalen.
Bij sterken wind kon men van de schietlooden geen gebruik maken, daarom
was op den bovenkant van den balk een diepere gleuf aangebracht, waarin
water werd gegoten. De balk moest dan zoo worden gehouden, dat het water
op gelijke hoogte van den bovenkant der gleuf stond.
Dat ten spijt van de primitieve instrumenten de oude Romeinsche land
meters omvangrijke waterpassingen nauwkeurig hebben uitgevoerd bewijzen
de reeds meer dan 2000 jaren oude waterleidingen, welker overblijfselen ons
nog in verbazing brengen. Het aantal landmeters, met nauwkeurige water
passingen vertrouwd, was echter gering, zooals blijkt uit een brief van
Plinius de jongere aan Trajanus. In het bijzonder schijnt dit het geval te
zijn geweest in de veroverde provinciën buiten Italië, zoodat de gouverneurs
dikwijls genoodzaakt waren hulp te zoeken bij hunne naburige ambtgenooten.
Zoo ging het met den gouverneur Varius Clemens van Mauremetanie (thans
Algiers) die voor den aanleg eener waterleiding voor de stad Bugies aan
den gouverneur van Numidie Petronius Celer schreef, die hem den landmeter
Nonius Datus van Lambessa zond. Ten einde het water naar de stad te
leiden, moest een tunnel door den berg worden gehouwen. Nadat de land
meter de richting had aangegeven en men van beide zijden van den berg
den arbeid had aangevangen, reisde hij weer af. Tot schrik van de werk
lieden kwamen de beide gangen in het midden van den berg niet op elkaar
uit, waarop de gouverneur verzocht den landmeter nogmaals te zenden. In
een uitvoerigen brief aan den gouverneur van Numidie beschrijft de land
meter hoe hij op zijn tweede reis door bandieten werd aangevallen en met
zijne lieden ternauwernood onder verlies van zijn bagage ontkwam, hoe hij
het werk corrigeerde en leidde totdat de tunnel in orde was. Uit dat bericht
ziet men ook, dat zoowel de soldaten als troepen inboorlingen voor de
openbare werken werden gebezigd.
Als lengtemaat werd aangewend zooals gezegd de roede pertica
van 2,94 M. welke verdeeld was in 10 voet „pes, pedesvan 0,29 M. deze
weder in 16 duim digitus traversus''' van 0,018 M. Twaalf roeden maakten
een actus 35,28 M., 5 voeten heetten een passus 1,47 M., 1000passus
graven 1 mijl „milliare" 1468 M. van 8 stadiën 183,5 M.
De eenheid voor de vlaktemaat was het juk jugerumwat zooveel land
verbeeldde als men met een juk ossen in een dag kon omwerken; het omvatte
288 vierkante perticae 0,2487 heet.1 vierk. pertica was ongeveer 8,7
centiare.