48
Deze drie definities hebben dit gemeen, dat zij in meerdere of
mindere mate te veel kracht toekennen aan de inschrijving in het
grondboek en daardoor herinneren aan de onjuiste opvattingen van
een Prof, Gratama, een Mr. Colenbrander en dergelijke vroe
gere bestrijders van het grondboek.
Bovenstaande uitingen geven den indruk die trouwens door
nagenoeg alle bestrijders van positieve stelsels wordt opgewekt
dat het er slechts op aankomt, zijn recht geboekt te krijgen, om
tegen elke uitwinning gevrijwaard te zijn.
Voor een juister inzicht laat ik hier woordelijk volgen eenige be
palingen van het Pruisische Gesetz über den Eigenthumserwerb nnd
die dingliche JBelastung der Grundstücke vom 5. Mai 1872, waarin de
grondbeginselen van het stelsel zijn vervat.
5 Ausserhalb der Falie einer freiwilligen Verausserung wird
Grundeigenthum nach dem bisher geitenden Recht erworben.
9. Die Eintragung des Eigenthumsüberganges und deren Folgen
können nach den Vorschriften des bürgerlichen Rechts angefochten
werden.
Es bleiben jedoch die in der Zwischenzeit von dritten Personen
gegen Entgeit und im redlichen Glauben an die Richtigkeit des
Grundbuchs erworbenen Rechte in Kraft.
10. Die Anfechtung ist auch auf Grund des Rechtsgeschafts, in
dessen Veranlassung die Aufïassung erfolgt ist, statthaft, jedoch wird
die mangelnde Form dieses Geschafts durch die Aufïassung geheilt.
11. Beschrankungen des Eigenthumsrechts an dem Grundstück
erlangen Rechtswirkung gegen Dritte nur wenn dieselben die Beschran
kungen gekannt haben oder letztere im Grundbuch eingetragen sind.
12. Dingliche Rechte an Grundstücken, welche auf einem pri-
vatrechtlichen Titel beruhen, erlangen gegen Dritte nur durch Eintra
gung Wirksamkeit und verlieren dieselbe durch Löschung.
Hieruit blijkt alzoo:
1°. Dat elke boeking in rechte kan betwist worden.
2°. Dat eigendomsverkrijging alleen met uitzondering van vrijwil
lige overdracht op dezelfde wijze plaats heeft als bij ons, nl. over
eenkomstig het burgerlijke recht door wettelijke of testamentaire
erfopvolging, boedelmenging, enz.
3°. Dat erfgenamen en andere verkrijgers, die niet verwerven „gegen
