52
dan zou voorkomen zijn, dat ook deze definitie aan de inschrijving
meer kracht toekende dan zij in het Duitsche grondboekrecht wer
kelijk heeft, waardoor, tegen des ontwerpers bedoeling in, het ver
schil tusschen negatieve en positieve stelsels grooter wordt voorge
steld, dan het is of behoeft te zijn.
Deze definitie luidt: „Het ontbreken of de ongeldigheid van titels
„krachtens welke eenig zakelijk recht op onroerend goed in de open
bare registers als aan iemand toebehoorende is te boek gesteld, kan
aan dezen niet worden tegengeworpen, zoo te dien opzichte niet
„tevens blijkt van zijne kwade trouw of onverschoonbare nalatigheid,
„ten tijde der vestiging.''
Worden de door mij gecursiveerde woorden aan dezen" vervangen
door den opvolgenden kooper", dan zou deze definitie m i. het wezen
van het Duitsche grondboekrecht juist weergeven.
Misschien heb ik ook zelf eenigermate bijgedragen „tot het kwade
„gerucht, hetwelk voor bezadigde lieden van het positieve grondboek
is uitgegaan"1), door de bewoordingen, waarin mijne definitie van het
Duitsche stelsel is vervat, nl.Wie te goeder trouwonder bezwarenden
titelkrachtens geldige overeenkomstverwerft van den ingeschreven
eigenaar, verkrijgt door inschrijving het onomstootelijk zakelijk recht.
Deze formuleering, hoewel door iemand aangevallen, geeft misschien
schijnbaar aan het grondboekrecht iets meer absoluuts, dan er wer
kelijk in gelegen is. Uit eene ontleding zal kunnen blijken, dat dit
slechts schijn is.
1°. Te goeder trouw.
Zooals reeds gezegd, is het een algemeen en overal geldend
rechtsbeginsel, dat voor de geldigheid der overeenkomsten de goede
trouw een hoofdvereischte is. Deze wordt niet voetstoots aange
nomen zij moet in den inhoud van het grondboek een steunpunt
vinden. Bovendien, indien bewezen wordt, dat de verkrijger wist,
dat het grondboek onjuist of onvolledig was, is op dien grond zijne
verkrijging gebrekkig en kan de geldigheid der inschrijving in rechte
betwist worden.
Door den eisch van goeden trouw, zegt de heer A. Moll, gaat
„voor den verkrijger een goed deel verloren van die zekerheid van
Mr. J. P. Moltzer, Handelingen Ned. Jur.-Ver., t. a. p., II bl. 58,