V. 8 boog p X p en dan vindt men voor de vergrooting van het gedeelte van den meridiaan op een poolsafstand d 2 n R öfiö- X 2 p cos id cosJd<1. X 2 p 360 Voor V cos 2 d kan men schrijven V sin2 i d, of daar -r 2 R sin dV 1 en bij benadering V =T~-g R2 Hieruit blijkt dat V 1 toeneemt in evenredigheid met de kwa draten der afstanden tot het centrale punt. Een rechthoekje op aarde, waarvan de zijde a in de richting van den meridiaan ligt en de zijde b loodrecht daarop, is in de projectie b een rechthoek met de zijden a cos d en-v- en de inhoud daarvan is overeenkomstig den gestelden eisch der equivalentie gelijk aan ab. Om na te kunnen gaan, welke vergrooting eene lijn ondergaat, die met den meridiaan een willekeurigen hoek maakt, denken wij ons op aarde van een punt P op een poolsafstand d, zie figuur 4, in alle richtingen eene kleine lengte s uitgezet, vormende dus een klein cirkeltje. De middellijn CD, in de richting van den meridiaan, wordt in de kaart door cd voorgesteld, zoodat cd 2 s cos y d (zie figuur 5) 2s EF wordt in projectie ef t, Om nu de projectie g van een punt G van het cirkeltje te bepalen, kan men uit G de loodlijnen neerlaten op de middellijnen CD en EF, waardoor de rechthoek PKGH ontstaat, welke men in de pro- PH jectie kan overbrengen door ph VT~7\ en cos Va te nemen; alle lijnen toch evenwijdig aan EF moeten dezelfde ver grooting ondergaan als EF, namelijk in de onmiddellijke nabijheid van het punt P en dus binnen de grenzen van het kleine cirkeltje; even zoo de lijnen evenwijdig aan CD. Brengt men nu alle punten van den cirkel in de projectie over, 2 ii R _Xl 2 COS g Cl COS j 2 Cl# COS J 2 Cl

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1895 | | pagina 8