145
Wel, stel ik mij voor, zullen die toelichtingen, na opmerkingen
van den ingenieur met de verificatie belast, hetzij mondeling of
schriftelijk indertijd gegeven zijn, maar met dezen gewichtigen factor,
de terreinkennis op het tijdstip der meting, kan thans, helaas! geen
rekening meer gehouden worden.
Kon men nu nog getrouw bij elk vroeger meetcijfer den aard
der aangeteekende scheiding vermelden, dan zou men, o zoo dikwijls,
tot de beschamende conclusie moeten komen, dat getallen, die men
bij de bewerking van het bijblad bij elkaar heeft gesteld om uit dat
verkregen totaal, hetzij met of zonder indeeling, de plaats der schei
dingen op de kaart te bepalen, volstrekt niet bij elkaar passen en
men dus verkeerd werk heeft geleverd.
Het bijblad, het hulpmiddel, helpt dan niet vooruit maar achteruit.
Heb ik in het bovenstaande het personeel met de kaarteering
belast onbesproken gelaten, dan geschiedde dit om zooveel mogelijk
bij de zaak zelve te blijven.
Mijne meening: dat voor het kaarteeren alleen geschikt zijn ambte
naren, die de practijk van den gewonen dienst goed kennen, zal ik
dan ook thans niet nader toelichten, mij vleiende voor velen voldoende
te hebben aangetoond, dat vernieuwing uitsluitend door kaarteering
ongewenscht is.
Is mij dit gelukt, dan behoef ik over de gemengde bewerking,
waarbij kaarteeren hoofdzaak is, niet veel uit te weiden om ook deze
te veroordeelen.
Beginnen met kaarteeren toch staat meestal gelijk met een gedwon
gen volhouden tot het einde toe. Hoe gaarne men ook belangrijke
veranderingen van latere uitstekend opgemaakte hulpkaarten door
aftrekking op het blad zou willen brengen, men moet daarvan afzien
telkens als de omtrek van den veelhoek niet uitsluitend gevormd
wordt door minuutgrenzen,
In een volgend stukje hoop ik mijne denkbeelden weer te geven
omtrent de m. i. meest practische wijze van vernieuwing en enkele
onderwerpen aan te roeren, die daarmede in nauw verband staan of
kunnen gebracht worden.
W. Holthuizen.
's Bosch, September 1896.