186 berekeningen, op driehoeken betrekking hebbend, bemerkt men eerst recht het gemak, dat het gebruik van het rekenkwadrant oplevert. Als voorbeeld van aflezing van goniometrische lijnen, bepalen wij deze voor een hoek groot 70° 40'. Wij leggen daartoe den straal door 70° 40' op den buitenrand. a 10 geeft b 9.43 waaruit sin 70° 40' 0.943, (0,9436) c 3.32 cos 0.332, (0.3311) c 1 geeft b 2.85 tg 2.850, (2.8526) a 3.02 sec 3.020, (3.0206) b 1 geeft c 0.35 eotg 0.352, (0.3513) a 1.05 cosec 1.060, (1.0598) De berekening van lijnen en hoeken van rechthoekige driehoeken levert geen moeilijkheden op, waarom wij daarvan geen voorbeelden geven en dadelijk overgaan tot de scheefhoekige driehoeken, waarvan drie onderling onafhan. kelijke elementen zijn gegeven. Daarbij zullen, om verwarring met de zijden van die driehoeken te voorkomen, wat tot nu toe a, b en c is genoemd, door a', b' en c' worden aangewezen. A. Van driehoek ABC is gegeven: c 6.69 B 33° 40' C 138°, dus een zijde met een aanliggende en de tegenovergelegen hoek. Wij hebben dan b stn 42° De straal wordt gesteld op 33° 40'; bij a' 6.69 behoort dan 3.71. Nu stellen wij den straal op 42°; bij b' 3.71 behoort a' 5.54. Dit geeft ons b 5.54 (5.543). Verder is a sin 8° 20'. sm 42° De straal wordt op 42° gesteld, bij b' 6.69 behoort a' 9.97. Daarna stellen wij den straal op 8° 20'; bij a' 9.97 behoort b' 1.45, waaruit volgt a 1.45. I (e-69)122 222'2— 2.69. (2.685) cotg 33° 40' 4- cotg 8° 20' 1.50 4- 6.8 8.3 B. Gegeven 2 zijden en de ingesloten hoek. c 6.69 "Wij hebben dan: sin B b 5.54 C 138° 5.54 sin 138° 3.71 (169 6.69 \\t- u uu j i 6.69 sin 33° 40'

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1896 | | pagina 186