197
Bij promotie van een dier landmeters wordt de „bijzondere toelage"
genoten aan de hoogere klasse verbonden. Bovendien worden „per-
soneele toelagen" toegekend wegens vermindering van inkomsten voor
zooveel meer dan/100 en tot een maximum van 300. Voor landmeters
die bij de nieuwe regeling tot een hoogere klasse bevorderd worden, zal
de personeele toelage worden berekend alsof zij niet bevorderd^
werden. Deze toelage wordt n.l. behouden bij promotie of ver
plaatsing en berekend „naar de inkomsten die de landmeters ge
middeld in de jaren 18911895 zouden genoten hebben, wanneer
zij gedurende die jaren in hun tegenwoordigen rang op hunne tegen
woordige standplaats werkzaam waren geweest". Het is de bedoe
ling al de toelagen, zoowel de bijzondere als de personeele, te be
schouwen als een verhoogd aandeel in het particulier werk, zoodat
zij proportioneel worden verminderd, wanneer die opbrengst minder
dan het voor de toelagen noodige bedrag mocht zijn.
Bij de beraadslaging in de Tweede Kamer stelde de heer Smeenge
een amendement voor om het „vast aandeel in het particulier werk
voor de landmeters 2® klasse en de 48 oudste landmeters 3® klasse
op 100 te brengen, zoodat de totalen zouden worden voor de
2® klasse ƒ2100, 3® klasse 30 van 1800 en 18 van 1600. Tevens
gaf hij den Minister in overweging de „vaste aandeelen in het parti
culier werk", ook bestemd voor toekomstige landmeters, bij het trakte
ment te voegen. Verder vroeg hij wat N°. 159 der ranglijst (de
Jongh) had misdaan, dat hij4bij dejongsten in 1896 aangesteld
was ingedeeld.
Op de vraag van den Voorzitter of het amendement van Mr,
Smeenge werd ondersteund gingen rechts en links vele handen in
de hoogte.
De Minister zeide in zijne rede nooit zoo iets te hebben gezien,
en betuigde voor de landmeters te hebben een „goed hart", maar
de Kamer had een „beter hart, het beste hart" (gelach).
Eene regeling naar dienstjaren viel niet in den smaak van den
Minister die waarschuwde dat aanneming van een eventueel voorstel
in dien zin tot uitstel zou leiden. De heer Smeenge was, zeide
de Minister de „kampioen voor de landmeters", diens pleidoo noemde
hij welsprekend.