20 vertegenwoordigende de vereeniging. Immers het persoonlijk optreden van de leden van het bestuur zou zéker niet worden medegedeeld alsof eene bestuurshandeling had plaats gehad, en wat de zaak zelve betreft, deed hij uitkomen, dat van alle correspondentiestukken thans in het Tijdschrift afgedrukt, telkens mededeeling of voorlezing was gedaan op de algemeene vergadering volgende op het tijdstip van verzending en dat ook telkens door die vergadering instemming was betuigd met de wijze waarop het bestuur was opgetreden. Het bestuur meent dus te kunnen antwoorden, dat het heeft gehandeld niet alleen namens maar ook met instemming van de leden. En wat betreft den laatst verzonden brief, waarin het leedwezen van de vereeniging aan den Minister wordt vertolkt, omdat haar optreden wordt miskend en hare adviezen worden doodgezwegen, dezen brief werd als het ware geredigeerd door de discussies, welke in de laatste algemeene vergadering over de zaak in kwestie hebben plaats gehad. De heer Bonté blijft het optreden van het bestuut betreuren, al is dat dan ook geschied onder goedkeuring van de leden. Het uit reiken van een brevet van onbekwaamheid aan de ambtenaren der registratie komt z.i. niet te pas, en de redactie der verschillende stukken^ meer bepaald die van den laatsten brief, wordt door hem minder goed geacht. Nu de beoordeeling der redactie van menig stuk, door verschillende personen, zal, meent de voorzitter, wel dikwijls uiteen- loopen, ook hiervoor geldt dat de smaken verschillen, hij voor zich en naar hij vertrouwt ook het meerendeel der leden, meent dat de redactie ook van den laatsten brief nog al gelukkig is geweest. De voorzitter geeft den heer Bonté overigens in overweging om zich niet te bepalen tot algemeenheden maar feiten te noemen waar hij het bestuur beschuldigt van personen te hebben aangevallen. Ofschoon de heer Bonté het moeilijk vindt om staande de ver gadering aanhalingen te doen uit het groote dossier stukken, meent hij om zijne bewering te staven te kunnen volstaan met te verwijzen naar blz. 173 van het Tijdschrift van dit jaar waar staat: „indien „niettemin die afdeeling tracht het beheer over het kadaster te houden, kan dit niet voortvloeien uit de overtuiging, dat de registratie- „ambtenaren daartoe de noodige bekwaamheid bezitten' enz. De heer Boer begrijpt niet hoe iemand in die clausule iets per-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1896 | | pagina 20