STAATSBEGROOTING voor 1896,
Hoofdstuk VII B.
Memorie van antivoord.
17. Reorganisatie van het kadaster. De vele zaken die tot nogtoe den
tijd van den ondergeteekende geheel in beslag namen, hebben hem geen
gelegenheid gelaten een zoo moeielijk en veelzijdig onderwerp als dat der
reorganisatie van het kadaster op nieuwen grondslag, in dien zin dat er
absolute bewijskracht omtrent de grenzen der eigendommen aan kan worden
toegekend, in gezette overweging te nemen en daaromtrent te rade te gaan
met zijn ambtgenoot van Justitie, wiens departement daarbij zeer nauw be
trokken is wegens het verband met het burgerlijk recht.
Men houde hem ten goede dat hij, zonder behoorlijke voorafgaande over
weging, geene meening uitspreekt over een onderwerp dat in de vergadering
der Juristenvereeniging van 28 Augustus 1893 tot zoovele uiteenloopende
beschonwingen aanleiding gaf en waarover eene Regeering zijns insziens geen
oordeel mag uitspreken zoolang het niet tot in bijzonderheden nauwkeurig is
onderzocht. Immers, hoe men ook in beginsel over eene aangelegenheid als
deze denke, een oordeel heeft eerst practische waarde als de overtuiging is
verkregen dat het beginsel in de uitvoering niet zou afstuiten op onoverkome
lijke bezwaren.
Art. 38, u, v, w. Overtuigd van de wenschelijkheid eener verandering
in de regeling der positie, van de landmeters van het kadaster, stelde de
ondergeteekende reeds een onderzoek in omtrent hetgeen noodig zal zijn.
Dat onderzoek zal, naar hij vertrouwt, leiden tot een voorstel bij de eerst
volgende begrooting.
Art. 38, a bis. Aangezien de adspirant-landmeters eenige jaren in dienst
moeten zijn vóór dat zij als landmeter kunnen optreden, zou het niet verder
aanstellen van die ambtenaren beletten om het korps landmeters op de bij
de organieke regeling bepaalde getalsterkte te houden en zou mettertijd het
noodige personeel voor de instandhouding van het kadaster ontbreken.
1) Zie het Voorloopig Verslag in den vorigen jaargang bl. 206.