27
Beraadslaging in de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
De heer van Dedem: Mijnheer de Voorzitter! Bij de behandeling van
hoofdstuk VII B heb ik meermalen gezien, dat er bij den Minister op werd
aangedrongen om vooral niet te kwistig te zijn met zijne uitgaven.
Ik moet zeggen dat, toen ik het Voorloopig Verslag over dit hoofdstuk
las, dit op mij een gansch anderen indruk gemaakt heeft.
Ik zie toch in de eerste plaats eene vrij algemeene toejuiching bij de ver
hooging der traktementen van de kommiezen; dat niet zonder voldoening
vernomen is dat aan de surnumerairs van de registratie traktementen zullen
verleend worden; dat de Rijksklerken men constateerde dat met dank
baarheid, maar men was niet voldaan wel verhooging van traktement
gekregen hebben, maar dat er nog zijn, die er ook op wachten en naar
verlangen.
De landmeters van het kadaster moeten ook verhooging van traktement
hebben.
Er wordt wel eene zwakke tegenspraak van sommige leden vernomen, maar
velen verlangen dat de Minister de traktementen van de landmeters zal ver-
hoogen.
Er wordt gewezen door de enkelen, die eene zwakke tegenspraak doen
hooren, naar de opzichters van den waterstaat, met wie zich de landmeters
op eene lijn stellen en lagere traktementen genieten, waarbij nog komt, dat
de landmeters in hunnen vrijen tijd diensten aan het publiek bewijzen, die
ruim worden betaald.
Nu zou men zeggen dat de Minister deze leden, die eene zwakke tegen
spraak doen hooren, zou steunen.
O,'neen, Mijnheer de Voorzitter!
In de Memorie van Beantwoording belooft de Minister dat een nieuwe
regeling omtrent de ambtenaren van het kadaster zal worden ter hand genomen.
Die wensch om de uitgaven op te drijven, vind ik niet alleen bij hoofdstuk
VII B, maar heb ik ook gevonden bij hoofdstuk VI, toen op verhooging der
loonen werd aangedrongen door de heeren Heldt en Staalman.
Bij Oorlog werd aangedrongen op verhooging der soldijen bij de infanterie.
Bij een der wetsontwerpen betreffende het pensioenfonds komt ook verhooging
der traktementen ter sprake.
Ik wil daarmede niet zeggen dat er geen omstandigheden zijn waaronder
traktementsverhooging volkomen gewettigd is, maar meen, dat men hierbij
in de eerste plaats te letten heeft op de plaatsen, waar de ambtenaren ver
plicht zijn te wonen en waar het zeer duur wonen is. Alleszins billijk zoude
het zijn, dat aan die ambtenaren speciale toelagen worden gegeven, indien
zij aldaar tegen hun wensch moeten verblijven.
Wij moeten misschien 60 Èl 70 jaren teruggaan om de lage prijzen der