29
Er zijn toch wel ambten, die misschien door sommigen wel voor minder
dan de daarop gestelde uitgetrokken belooning zouden waargenomen willen
worden, of wellicht ook gratis, maar dit mag toch geene reden zijn om daar
voor geen behoorlijke wedde te geven.
En wat nu het eerste argument van den geachten afgevaardigde betreft, ik
erken dat de goedkoopte der levensmiddelen een factor is, die in aanmerking
mag komen, maar er zijn nog tal van andere factoren, die invloed moeten
uitoefenen. Zoo dient gevraagd of het traktement van den ambtenaar geëven-
redigd is aan het werk dat hij doet en of dit na verloop van tijd door ver
anderde omstandigheden niet omvangrijker of moeilijker is geworden, en toch
ook in het algemeen of met het oog op den kring waarin hij door het ambt
is geplaatst en leven moet, niet eenige meerdere vergoeding wenschelijk is.
Ook zulke overwegingen moeten gewicht in de schaal leggen en in elk
concreet geval zal moeten worden onderzocht of er omstandigheden zijn welke
eene voorgedragen verhooging wettigen.
Het moet altijd neerkomen op de vraag of deze in een gegeven geval
behoorlijk is gemotiveerd. En wanneer ik nu de voorgedragen verbeteringen
toets aan dat beginsel, dan komt het mij voor dat de Minister in deze zeer
gelukkig is geweest.
Ik bedoel de traktementen der kommiezen en der Rijksklerken. Toets
ik de verbeteringen, voorgesteld ten aanzien van het lot van die ambtenaren
aan het door mij vooropgestelde beginsel, dan meen ik dat hetgeen de
Minister voordraagt zeer gerechtvaardigd is.
Wanneer ik het wel begrepen heb, geldt het hier voor de kommiezen
vooral eene verbetering aan te brengen in het belang hunner promotie, en
hangt daarmede de nieuwe organisatie door den Minister voorgedragen, samen.
Nu kan dan ook, dunkt mij, moeilijk worden tegengesproken dat eenig
meerder vooruitzicht op promotie bij deze ambtenaren zeer noodig is. Dat
het niet te doen is om opdrijving blijkt hieruit, dat de Minister de trakte
menten van de kommiezen 4de klasse niet verhoogt, omdat deze, meestal
ongehuwd, dit niet zoo noodig hebben. Wat de Rijksklerken, speciaal die
bij de inspecteurs van de directie belastingen, betreft, ten aanzien van deze,
wordt ook een voldoend argument opgegeven. Zij toch moeten, na de in
voering van de wet op de bedrijfsbelasting veel meer werk verrichten dan
vroeger, en waar dit het geval is, is ook verhooging van bezoldiging gerechtvaardigd.
Ook over de toegezegde betere regeling van de bezoldigingen der landme
ters verheug ik mij. In het Voorloopig Verslag is reeds uitvoerig uiteengezet,
dat door den loop der omstandigheden, geheel onafhankelijk van den wil dier
ambtenaren, eene groote categorie daarvan jaren en jarenlang moeten werken,
zonder vooruitzicht op promotie. Ook in dit geval is verbetering van den
toestand zeer gerechtvaardigd.
Ik wensch slechts te wijzen op één feit, ook reeds in het Voorloopig Ver-