32 steld, dat in het volgend jaar op de begrooting nog weder verbetering van positie voor anderen zal komen, dan is dat niet anders geschied, dan uit het besef van dringende noodzakelijkheid. De heer W i 11 i n g e heeft gisteren over dit punt zeer behartigenswaardige woorden gesproken. Men kan niet, zooals de heer van Dedem deed, alles over één kam scheren, men kan op dit punt niet generaliseeren, niet zeggende traktementen over het algemeen zijn te hoog of te laag; ieder speciaal geval moet op zich zelf onderzocht worden, en omdat dit zoo is, moet men ook niet zeggen, dat, nu de levensmiddelen goedkooper zijn dan vroeger, de traktementen ook vol doende zijn. Dan zou men moeten teruggaan tot vroegere jaren, om na te gaan hoe zij toen eigenlijk waren. Alleen wanneer men ieder geval op zich zelf beschouwt, kan men tot bevredigende resultaten komen, en de billijkheid betrachten. Wanneer ik nu traktementsverhooging heb voorgesteld voor zeer noodige en zeer nuttige ambtenaren, dan heb ik dat alleen gedaan, omdat naar mijne overtuiging de billijkheid dat bepaaldelijk vorderde. De groote diensten die van hen geêischt moeten worden, het vertrouwen dat men in hen moet stellen, moeten een weerslag vinden in eene billijk geregelde bezoldiging. De geachte afgevaardigde heeft gezegdniet op alle plaatsen is het leven zoo duur geef toelagen op de dure plaatsen, maar geef geen verhoogingen in het algemeen. In het bestaande stelsel van deze bezoldigingen ligt het, plaatselijke toe lagen te geven, maar daaruit volgt niet dat de traktementen in goedkoope plaatsen voldoende zijn. De geachte afgevaardigde zegt, dat ieder door sollicitanten overladen wordt zeer zeker, maar alle hout is geen timmerhout, en van al die sollicitanten maakt men nog geen geschikte ambtenaren. Zou het een gezond beginsel zijn de betrekkingen als het ware uit te besteden en te gunnen aan den minsten inschrijver? Ik zou ook geen kans zien eene vergelijking te maken ten aanzien van de traktementen bij particulieren reeds omdat ik niet kan weten in welke particuliere betrekkingen zekere categorie van ambtenaren plaatsing zou vinden. Wel weet ik dat de Staat voor betrekkingen van ver trouwen, van welker vervulling zeer veel afhangt, niet moet volgen den maat staf van bezoldiging bij particulierenis die laag dan moet de Staat dat voorbeeld niet volgen. De zuinigheid moet worden betracht, zeer zeker, ik meen daarvan ook meer dan eens blijk te hebben gegevenmaar er bestaat ook eene verkeerd geplaatste zuinigheid. Wanneer men zijne ambtenaren geen voldoend trak tement geeft, vooral als men hunne promotie niet billijk regelt naar gelang van de diensten die zij presteeren, dan komt het mij voor, dat men eene verkeerde zuinigheid betracht, die uitloopt op nadeel van het algemeen. De voorgestelde traktementen zijn matig, zij zullen goede rente afwerpen en worden door de billijkheid gevorderd.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1896 | | pagina 32