35 ben echter van het tegendeel overtuigd. Wanneer de prijzen der produkten dalen en de levensmiddelen goedkooper worden, waarmede de winsten en inkomsten gewoonlijk gelijken tred houden, dan moeten de traktementen en loonen ook dalen. Op dit oogenblik staat de theorie van vraag en aanbod in een slechten reuk, maar dat belet niet, dat vraag en aanbod in den regel den prijs der producten zal blijven beheerschen en invloed zal hebben op den stand der loonen. Ik bedoel niet, dat bij veel aanbod de loonen dadelijk verlaagd moeten worden, doch op den duur zal de verlaging volgen; maar wanneer er vraag is en geen aanbod dan zullen de loonen verhoogd moeten worden. Nu zou ik niet werischen, dat men bij overvloed van aanbod de loonen en traktementen onmiddellijk gaat verminderenik heb alleen betoogd, dat men in den tijd waarin wij verkeeren, niet moet overgaan tot vtrhooging van traktementen. De geachte spreker heeft mij gevraagd, of het mijne bedoeling was, trak tementsverlaging aan te bevelen? Daar zou ik niet tegen zijn, mits men hiertoe overga bij het aanstellen van nieuwe ambtenaren. Immers, de traktementen zijn verhoogd in den bloeitijd van handel, nijverheid en landbouw, toen de levensmiddelen duur waren. Natuurlijk kan men niet te kort doen aan eens verkregen rechten, maar bij de nog te benoemen ambtenaren zoude men rekening kunnen houden met den toestand waarin wij thans verkeeren en die minder hooge traktementen volkomen wettigt. Nu moge de geachte afgevaardigde uit Assen de theorie die ik verkondig, dat de traktementen en loonen afhankelijk zijn van de prijzen der producten, en van de winsten en inkomsten, niet begrijpen, ik geef hem den raad, in deze eens ter schole te gaan bij zijne kiezers, de Drentsche boeren, die mij, ook zonder dat ze ooit onderwijs hebben genoten in de staathuishoudkunde, in het gelijk zullen stellen tegenover hem. De heer Smeenge: Mijnheer de Voorzitter! Ten slotte dit naar aan leiding van de houding door den geachten afgevaardigde, den heer van Dedem, gisteren en heden aangenomen in zake de verhooging van de traktementen der ambtenaren met name ook van die der landmeters. Gisteren scheen het, dat de heer van Dedem mëende, dat de door den heer Minister voorgestane verbeteringen niet alle rusten op goede gronden. Sprekende van de landmeters, achtte hij eene verhooging hunner salarissen niet noodig, onder de bestaande omstandigheden. De geachte afgevaardigde vergat toen, dat er bij de landmeters geen sprake is van eene verhooging, als zoodanig, maar van eene andere billijker regeling waarmee, dit erken ik, in den beginne stellig eenig geld gemoeid is. Gelukkig heeft de heer van Dedem zich den tijd tusschen gister en heden ten nutte gemaakt, om deze zaak nog eens na te gaan. Zooeven toch

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1896 | | pagina 35