48 „grondboek staat. Wanneer het wel eens anders bepaald is en eigendom „en grondboek onafscheidelijk verklaard werden, zoodat de pen van den „grondboekambtenaar eigenlijk het eenige middel van eigendomsver- „krijging was, dan is dit te beschouwen als eene vergissing, waaraan „gelukkig noch de Pruisische wet van 1872 noch hare vermeerderde en „verbeterde editie in bovengenoemd ontwerp zich schuldig maken." Het verweer van Mr. Hamaker raakt bovendien niet de kern der vraag die ons verdeeld houdt, die ik nogmaals herhaal: of de aangehaalde definities of conclusiën meer kracht toekennen aan het grondboek dan het werkelijk heeft, den indruk maken alsof het er slechts op aankomt zijn recht geboekt te krijgen om tegen elke evictie gevrijwaard te zijn? Ten einde nader aan te toonen dat dit werkelijk het geval is, zal ik de termen van die definities of con clusiën toepassen op een voorbeeld. Een erfgenaam wordt in het grondboek ingeschreven na inzending van een bewijs van erfrecht, afgegeven door den nalatenschapsrechter. Hij is nu „absoluut, onaantastbaar" eigenaar, doch wijkt voor een ander, die voor den gewonen rechter bewijst een beter erfrecht te hebben. Deze verkrijgt nu de inschrijving en is op zijn beurt „absoluut onaantastbaar" eigenaar, totdat een derde hem verdrijft met een testament. De derde moet zijn „absoluut onaantastbaar" recht prijs geven voor een vierde, die het „absoluut, onaantastbaar" eigen domsrecht van den erflater omverwerpt. De vierde bevindt dat de grond in bezit is van een vijfde en stelt een bezitsactie tegen hem in, welke hij verliest, wijl het bezit reeds langer dan een jaar onge stoord heeft geduurd. Of hij ten petitoire zal winnen, valt niet h priori te zeggen, doch daarbij heeft hij als ingeschrevene in zijn voordeel een rechts vermoeden, eigenaar te zijn, m. a. w. de bewijslast rust op den bezitter. Wat blijkt uit dit voorbeeld? Dat de woorden „absoluut, onaan tastbaar" eene andere beteekenis hebben dan er gelegen is bijv. in het woord onomstootelijk? Nu, over woorden wil ik niet twisten, doch alleen opmerken, dat Mr. Hamaker zelf die uitdrukkingen dan herhaaldelijk ook in laatstbedoelde beteekenis bezigt. Bovendien betwijfel ik sterk of de heeren Mr. Land c. s. eene verdediging op zulken grond, ook van hun standpunt, nu wel bijzonder afdoende zullen achten.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1896 | | pagina 48