92 moet dit dan zijn ongewijzigd en als staatsgrondrente gefixeerd of wel verdient een regeling de voorkeur, waarbij wordt rekening ge houden met stijging en daling in de pachtwaarden? De Schrijver bepaalt zich geenszins tot het geven van een los antwoord op deze vraag, maar hij toont aan, met eenvoudige voorbeelden, dat fixatie van het bedrag der grondbelasting is een kapitaalsgeschenk bij rijzing, een kapitaalsra?/" bij daling der pachtwaarden. Daarentegen wordt ontwikkeld, waarom fixeering van het percentage der grondbelasting, naar gelang der steeds wisselende pachtwaarden over verschillende bedragen geheven, in het belang is zoowel van het individu en van de maatschappij als van den fiscus. Het tweede hoofdstuk geeft een overzicht van de geschiedenis en de inrichting der grondbelasting in Engeland en in Frankrijk. Was tot dusver een enkel maal verwezen naar het groote handboek van Adph. Wagner, Finanzwissenschaft, Leipzig, 1889, in dit hoofd stuk is vooral gevolgd de voortreffelijke nieuwe Dictionnaire des Finances, uitgegeven onder leiding van den onlangs overleden L o n Say. Verder verwijzen de noten naar het Report of the Commis sioners of Inland Revenue, London, 1870, en naar W. Volcke, Geschichte der Steuern des Britischen Reichs, Leipzig, I860. Blijkbaar zijn dus ook hier de beste bronnen geraadpleegd. Het derde hoofdstuk is gewijd aan de geschiedenis der grondbe lasting in Nederland tot 29 Juni 1893, dagteekening der Koninklijke Boodschap, waarbij het Wetsontwerp-Pierson aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal ter overweging werd aangeboden. Dit hoofdstuk onderscheidt zich voornamelijk door een nauwkeurige behandeling van hetgeen na de wet van 26 Mei 1870 (Stbl. N°. 82) tot stand kwam en door een grondige weerlegging der bezwaren door den heer Mr. A. D. van Assendelft de Coningh geopperd in de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant tegen de jongste herziening der belastbare opbrengst van de ongebouwde eigendommen, ingevolge de wet van 25 April 1879 (Stbl. N°. 89), en der bezwaren van den heer E. J. J. B. Cremers, in diens geschrift: „De economische werking der grondbelasting op de ongebouwde eigen dommen, 's Gravenhage, 1892", tegen periodieke herziening. Op blz. 61 zijner dissertatie is Mr. J. J, van Konijnenburg genaderd tot het vierde hoofdstuk, getiteld: „Wetsontwerp-Pierson".

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1896 | | pagina 92