95 Bovendien blijkt van dit nauw verband uit het proefschrift zelf, waar het kadaster zoo af en toe om den hoek komt kijken, als, in de inleiding, op blz. 7 en, bij de artikelsgewijze behandeling van het ontwerp, op blz. 116. Terwijl het schijnt, dat de Schrijver de hier boven afgedrukte paragraaf 7 geheel over het hoofd heeft gezien, werd wel, het zij dan slechts zeer oppervlakkig, door hem kennis genomen van hetgeen op blz. 37 van het voorloopig verslag, bij art. 79, staat vermeld. Er is daar sprake van een klacht, welke van verschillende zijden werd vernomen en van een opmerking. De klacht betreft de over- talrijke vernummeringen der perceelen bij het kadaster en de opmer king zij wordt niet nader toegelicht luidt„dat de landmeters dikwijls allerlei bezwaren maken tegen het hermeten van gronden, omdat zij liever tegen betaling voor particulieren werken". Door deze opmerking worden in het voorloopig verslag nog geen vier regels in beslag genomen, aan de klacht omtrent de lastige vernum meringen worden echter de veertien volgende gewijd. Ook deze belangrijke en principieële aangelegenheid der vernummeringen keurde Mr. J. J. van Konijnenburg zijn aandacht minder waardig, althans hij maakt daarvan met geen enkel woord melding. Zoo kwam het vermoedelijk, dat de Schrijver de opmerking overnam, terwijl hij haar klacht noemde. Nu zou men gaarne van den Schrijver, die de voor het kadaster als staatsinstelling veel belangrijker uitingen stilzwijgend voorbijgaat, hier, waar dit zoo gemakkelijk te geven was, tevens een woord van weerlegging hebben aangetroffen. Men vindt het echter niet. Wel volgt de, door niets gestaafde, mede- deeling „dat de bijhouding van het kadaster voor de grondbelasting veel te wenschen overlaat, is van algemeene bekendheid". Daarna wordt, op genoemde blz. 116 der dissersatie, de wenschelijkheid betoogd om de belooning door de kadasterambtenaren als zoodanig voor particulier werk genoten in 's Rijks Schatkist te storten en, als aequivalent, hun traktementen te verhoogen. Is dit laatste juist gezien, zeker zijn daarvoor andere en betere gronden aan te voeren, dan een verwaarloozing van 's Rijks belang door ambtenaren, die zich aan die verwaarloozing niet schuldig maken. Hierop nader in te gaan, zou te ver voeren. Nu, blijkens de hierover laatst gehouden bespiekingen in de openbare zitting der

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1896 | | pagina 95