De zakelijke rechten op onroerende goederen in Ned.-Indië, tijdens de O-.I. compagnie. [Zooals onze lezers zich zullen herinneren werd een historisch overzicht over bovenstaand onderwerp begonnen door den heer S. A. Spaarwater, zie jaarg. IV bl. 185 en 225 en V bl. 177. Het verheugt ons zeer dat de heer D. A. Berkhout, in overleg met den heer Spaarwater, besloten heeft dit belangrijk overzicht thans voort te zetten. Red.] Bij plakaat van 14 April 1722 was bepaald, dat de eigendommen van veroordeelden, wegens landverraad of „crimen laesae majestatis" niet gedeeltelijk maar in hun geheel moesten worden verbeurd verklaard. Het duurde tot in 1778 eer deze harde maatregel, waardoor onschuldigen werden getroffen, bij resolutie van Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden, dd. 10 Augustus, werd afgeschaft, r Op 1 Juni 1729 overleed de Gouverneur-Generaal Mattheus de Haan en werd opgevolgd door Mr. Diderik Duwen. Onder het bestuur van dezen landvoogd bereikte de corruptie en de verslapping in alle takken van bestuur haar culminatiepunt. Waar de Gouverneur-Generaal en de leden van den Raad van Indië het voorbeeld gaven, om slechts op eigen voordeel bedacht te zijn en zich de bezittingen der compagnie toe te eigenen, bleven de andere Regeeringslichamen, dus ook het collegie van Heemraden, niet achter. Zoo hadden Gouverneur-Generaal en Rade drie stukken grond, op Molenvliet, in eigendom uitgegeven, waarvan één aan den G. G'. en twee aan leden van den Raad van Indië. De Indische Regeering trachtte deze uitgifte wel te verbloemen, door in de generale missive, van 18 Juli 1729, hoog op te geven van de pogingen om de teelt van moerbeziënboomen, voor het

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1896 | | pagina 97