10 spreken dat zij, eenmaal op een voordeelige standplaats gekomen, hunne levenswijze wel zullen hebben ingericht naar de evenbedoelde inkomsten. Daarom was in het plan, in de Memorie van Toelichting ontwikkeld, reeds opgenomen eene, althans gedeeltelijke, vergoeding door uitkeering van een hooger dan het normaal bedrag uit de opbrengst van het particulier werk. Die vergoeding werd berekend over hetgeen de landmeters feitelijk in de jaren 1891 tot 1895 gemiddeld uit de opbrengst van het particulier werk genoten hebben, na aftrek van het voordeeligste en van het nadeeligste jaar. Naar dien maatstaf zouden die toelagen te zamen bedragen 5873, in de Memorie van Toelichting geschat op de globale som van 6000. Erkend moet worden, dat zij die nog slechts korten tijd op eene voor deelige standplaats zijn, daardoor achter stonden bij hen die er reeds langer zijn. Billijker is het dus de personeele toelagen te berekenen naar de in komsten die de landmeters gemiddeld in de jaren 1891—1895 zouden genoten hebben, wanneer zij gedurende die jaren in hun tegenwoordigen rang op hunne tegenwoordige standplaats werkzaam waren geweest. Die toelagen kunnen worden beperkt tot een maximum van ƒ300 'sjaars. In het Voorloopig Verslag werd een maximum van ƒ200 aangegeven, wat echter in verband stond met een hooger maximum van de traktementen. Zoo wordt dan gezorgd voor hen die reeds in het genot zijn der inkomsten aan de voordeeligste standplaatsen verbonden, maar niet voor hen die het nog niet zoo ver hebben gebracht. Overweging van de opmerkingen tegen het plan in de Memorie van Toelichting ontwikkeld, heeft geleid tot de over tuiging dat het wenschelijk is ook ten behoeve van laatstbedoelden een bij zon deren tijdelijken maatregel te nemen. Het is toch niet te ontkennen, dat sommige landmeters anders van slechter conditie zouden worden dan zij bij het voortduren van den bestaanden toestand zouden zijn. Er komt nog een voornaam punt bij. Uit de abnormale uitbreiding van het corps in de jaren 18771882 vloeide voor vele landmeters eene zeer slechte promotie voort, die voor hen eenigs- zins dragelijk gemaakt werd, door het vooruitzicht van ook eenmaal al was het dan ook na al te lang wachten de grootere inkomsten te genieten die thans door anderen worden genoten. Met het oog daarop wordt het niet billijk geacht om alleen de werkelijk in geld te lijden verliezen te ver goeden, zonder daarbij acht te slaan op de vooruitzichten die de landmeters onder de bestaande regeling hebben; voor verscheidenen hunner zou dit ten gevolge hebben dat zij, na al de nadeelen dier regeling ondervonden te hebben, ook de daarvan verwachte voordeelen moeten missen. Op grond van een en ander wordt het wenschelijk geacht tijdelijk uit de opbrengst van het particulier werk grooter bedragen ten voordeele van de landmeters te doen strekken dan aanvankelijk in het plan lag.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1897 | | pagina 10