110
Meermalen hebben wij ons standpunt tegenover die vragen ont
wikkeld, tot enkele nadere toelichtingen zullen we gelegenheid vinden
bij de bespreking der bezwaren door den Minister tegen een rechts
geldig kadaster ingebracht, waartoe wij thans overgaan.
Goed onderscheiden is een eerste vereischte om misverstand te
voorkomen.
Telkens ontwaart men, dat leeken op kadastraal gebied een rechts
geldig kadaster en een positief stelsel met elkander verwarren.
Reeds vroeger (Tijdschr. V. bl. 247) gaven wij van die verwarring een
paar voorbeelden, waarvan een ontleend aan het Voorloopig Verslag
op hoofdstuk VUB der Staatsbegrooting voor 1889. Van gelijke
verwarring vindt men blijken in het Voorloopig Verslag en in de
Memorie van Antwoord bij de Begrooting voor 1896, wat Mr. Drucker
aanleiding gaf bij de beraadslaging tegen de vermenging en verwikkeling
van beide onderwerpen te waarschuwen.
Sporen van dergelijke verwikkeling meenen we ook op te merken
in 's Ministers woorden bij de bovenbedoelde audiëntie.
Wij beginnen daarom met nogmaals even het onderscheid tusschen
beide zaken duidelijk te maken en bedienen ons daartoe thans van
de woorden van Professsor Mr. Hamaker (Rechtsgel. Mag. 1893,
bl. 425):
„Tweeërlei geschillen omtrent onroerend goed moeten onderscheiden
„worden: de grensgeschillen tusschen rechthebbenden op naburige
„erven, geschillen dus over de individualiteit der perceelen en ge
schillen tusschen twee partijen die elk een, het andere uitsluitend,
„recht beweren op éénzelfde perceel, geschillen alzoo over de recht
matigheid van titels, dit woord genomen in den ruimen zin van
„wijzen van verkrijging. Beide soorten van geschillen hebben niets
„met elkaar gemeen en de middelen uitgedacht om ze te voorkomen,
„of, nadat zij ontstaan zijn, te beslissen, zijn daarom ook geheel
„onafhankelijk van elkander. Zij staan elk op zichzelf, moeten
„afzonderlijk worden beoordeeld en ingevoerd."
Evenals Minister Sprenger van Eyk, bij bovenvermelde
Memorie van Antwoord, beweert Minister P i e r s o n dat de meeningen
verdeeld zijn, dat er van eene „communis opinio" geen sprake is.