11
Hetgeen aan den Staat uit de opbrengst van het particulier werk toekomt,
zal daardoor tijdelijk lager zijn dan aanvankelijk berekend werd, maar ge
leidelijk toenemen.
Aan de 25 jongste landmeters der 1ste klasse zou eene bijzondere toelage
van f 200 moeten worden verleend.
Voor hen die thans de vijftien oudste van dat vijf en twintigtal en nu
reeds landmeter der 1ste klasse zijn, is deze toelage, behoudens weinig be-
teekenende uitzonderingen, geen voordeel, omdat de hun bij de Memorie van
Toelichting toegedachte personeele toelagen dientengevolge 200 lager worden.
Maar voor hen die lager in de ranglijst staan, is die toelage in den regel
eene billijke tegemoetkoming voor het verlies van het vooruitzicht dat zij
onder de bestaande regeling hebben om, bij bevordering tot de 1ste klasse,
hooge inkomsten te krijgen.
Onder de tien landmeters der 2de klasse die ten gevolge der nieuwe
regeling in 1897 tot de 1ste klasse zullen worden bevorderd, zijn er echter
die in deze toelage geen billijke vergoeding vinden voor het gemis der voor
uitzichten waarop zij zich bij de bestaande regeling verheugden en die in dit
opzicht minder bevoorrecht zouden worden dan sommigen die lager in de
ranglijst staan. Hun worde daarom bovendien eene personeele toelage toe
gekend, gelijkstaande met het bedrag dat zij zouden genoten hebben wanneer
zij nu nog niet tot de lste klasse bevorderd werden. Deze bijzondere per
soneele toelagen bedragen voor allen te zamen ƒ764.
Voorts worden toelagen noodig geacht ten behoeve van hen die tijdens de
meerbedoelde abnormale uitbreiding van het korps daarin werden opgenomen
en wier inkomsten volgens de voorgestelde organieke regeling f 1875 of
minder zouden bedragen.
Al deze ambtenaren hebben ongeveer evenveel dienstjaren, namelijk van
21 tot 16 en voor zoo langen diensttijd als ambtenaar bij het kadaster wordt
eene belooning van f 1875 tot f 1450 onvoldoende geacht.
Voor ieder van hen die belooning met f 100 verhoogende, zouden zij die
tot de 15 laatsten der tegenwoordige 2de klasse behooren, toch noch door
de nieuwe regeling verliezen, terwijl de 10 oudste 3de-klasse-landmeters in
hunne bevordering tot de 2de klasse geen voldoende vergoeding zouden vinden
voor het gemis van het vooruitzicht dat zij onder de bestaande regeling
hebben, om spoedig tot de tegenwoordige 2de klasse te worden bevorderd.
Daarom wordt het billijk geacht ook aan de 25 jongste landmeters der 2de
klasse eene bijzondere toelage van f 200 te verleenen.
Eene bijzondere toelage van 100 aan de landmeters der 3de klasse, voor
zoover deze in 1882 reeds in dienst waren, en dat zijn er 48, de overigen
zijn eerst in 1888 en volgende jaren in dienst gekomen verhoogt hunne
inkomsten tot een bedrag, dat met het oog op hunne dienstjaren, als eene
voldoende belooning kan worden beschouwd.