12
Behoudens de personeele toelagen, worden dus de inkomsten der landmeters
door de toelagen van 200 en 100 als volgt:
a
De bijzondere toelagen van f 200 en 100 zullen, zooals reeds is gezegd,
alleen door de ambtenaren die in 1882 reeds in dienst waren, worden ge
noten. Als dus een van die landmeters die nu nog tot de 3de klasse be
hoort, later onder de 25 jongste 2de of l3te klasse behooren, zal hem de toe
lage van 200 ten deel vallen. Een na 1882 in dienst gekomen ambtenaar
heeft op die toelage of op de toelage van f 100 nooit aanspraak.
Nog is op te merken, dat de bovenbedoelde personeele toelagen wegens
achteruitgang in inkomsten toegelegd, bij verplaatsing of bevordering tot eene
hoogere klasse niet moeten vervallen, omdat daardoor de voordeden aan
eene bevordering verbonden, allicht zouden worden gecompenseerd en ver
plaatsingen door het belang van den dienst gevorderd, het belang van den
ambtenaar zoo min mogelijk moeten schaden.
Het is de bedoeling al de bedoelde toelagen, zoowel de bijzondere als de
personeele, te beschouwen als een verhoogd aandeel in de opbrengst van het
particulier werk, zoodat zij proportioneel worden verminderd, wanneer die
opbrengst na aftrek van het vaste aandeel van alle landmeters daarin
minder dan het voor de toelagen noodige bedrag mocht zijn. In dat on
waarschijnlijk geval zou de reductie billijk zijn, omdat gelijk uit het voor
afgaande blijkt de kans die de landmeters thans hebben op hooge in-
"53 g
<u
Ui
V <D
T3 bO
G cJ
<L>
CU
Vast aande
in het parti
lier werk,
"ca
ca
a
U
H
g 'ÖJ
.5L o
i—1 ■*-»
PQ
O
H
lste klasse,
waarvan 30 4
25 4
f 2400
2200
ƒ100
100
f 200
f 2500
2500
2de klasse,
waarvan 30 4
25 4
2000
1800
75
75
200
2075
2075
3de klasse,
waarvan 30 4
18 4
7 4
1600
1400
1400
50
50
50
100
100
1750
1550
1450
4de klasse,
waarvan
1200
50
1250