151 gommige landmeters daardoor zijn achteruit gegaan. Hun aantal is 57, en hun verlies aan inkomsten bedraagt 5795. De fout ligt hierin, dat de landmeters uit de opbrengst van het particulier werk, na uitkeering eener vaste som van ƒ100, slechts tot een maximum van ƒ300 ontvangen hetgeen zij vroeger gemiddeld genoten. Deze beperking schijnt den ondergeteekende niet billijk, en hij neemt zich voor de noodige stappen te doen om haar te laten vervallen. De begrooting van uitgaven behoeft voor dat doel niet ver hoogd te worden. Maar het aandeel van het Rijk in de opbrengst van het particulier werk zal aanvankelijk verminderen met ruim 5700 welke som geleidelijk zal dalen, naar gelang de oudste landmeters, aan wie hoofdzakelijk de grootere uitkeering zal ten goede komen, aftreden. Aan het bezwaar, dat in het Voorloopig Verslag wordt genoemd, zou niet op eenvoudige wijze voldaan kunnen worden. Het zou van de schatkist zeer zware offers vergen. En daarvoor bestaat, na d'e lotsverbetering, die aan de minst bezoldigde landmeters verleden jaar is ten deel gevallen, geene aanleiding. Art. 38, letter ij. Aan den wensch der teekenaars om een meer gelijk matige promotie te bevorderen zal, zooals ook reeds uit de toelichting bij noot 39 blijkt, gevolg worden gegeven door de promotien voor het vervolg te regelen naar diensttijd, waartegen in dit geval geen bezwaar bestaat. Aan het verzoek der teekenaars om daarbij af te wijken van de in 1886 vastgestelde rangregeling en ook hunne tijdelijke diensten daarbij in aan merking te nemen, kan bezwaarlijk worden voldaan, omdat die rangregeling de grondslag is geweest voor de volgorde waarin zij in 1891 tot rijksambte naren zijn benoemd. Die afwijking zou moeten leiden tot terugstelling van velen of tot opvoering der traktementen buiten verhouding tot het gewicht van hunnen werkkring. Het plan bestaat om het aanvangstraktement der teekenaars te bepalen op 600, welk traktement telkens na 4 jaren onafgebroken dienst wordt verhoogd met ƒ100 tot een maximum van ƒ1500 is bereikt en dat stelsel op het thans in dienst zijnde personeel zoodanig toe te passen dat de periodieke verhooging hunner traktementen ingaat van het tijdstip af waarop zij laatstelijk verhooging van traktement ontvingen. Art. 38, letter aa. Volgens de organieke regeling bedragen de toelagen der adspirant-landmeters van 45 tot 60 's maands. Aan de thans in dienst zijnde adspirant-landmeters is bij hunne benoeming het minimum toegekend, welke toelage tot dusverre niet werd verhoogd. Zij hebben zich nu twee jaar geoefend en bewijzen reeds goede diensten. Het wordt daarom billijk geacht hun toelage met 10's maands te verhoogen en alzoo te brengen op 55 's maands.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1897 | | pagina 157