19
„een correctief is tegen de gebreken die het kadaster aankleven, waardoor
deze minder] gevoeld worden", (Voorloopig Verslag op hoofdstuk VUB,
bladz. 9). Het is daarom onloochenbaar, dat zoowel de Staat als de parti
culieren er door gebaat worden en dat de Staat nog bovendien zijne ambte
naren voor een deel door het publiek laat betalen. Werd het particulier
werk afgeschaft, dan zouden wel is waar enkele landmeters gemist kunnen
worden, doch de bezoldiging der overigen zou dan verhoogd moeten worden,
zoodat de uitgaven van den Staat niet zouden verminderen, doch vermeerderen.
De bewering dat „de Staat schade lijdt door de uitbreiding die het bedoelde
werk verkregen heeft en misschien nog krijgen zal" is daarom niet houdbaar.
Het moge verder waar zijn dat het aandeel in het particulier werk voor
een bepaalden landmeter verandert bij verandering van standplaats, doch
een zeer groot deel der landmeters heeft vaste standplaatsen, waarvan het
aantal van elk kantoor door de Regeering is vastgesteld. Deze titularissen
worden niet verplaatst dan op eigen verzoek, zoodat zij wel degelijk aan
spraak meenen te hebben op de inkomsten uit het particulier werk aan de
standplaats verbonden. De overige landmeters, zoolang zij zoogenaamd als
ambulant dienst doen, mogen geen duurzame aanspraken hebben op een deel
der opbrengst van het p. w. aan een bepaald kantoor, doch reeds bij de
toetreding tot het vak rekenden zij echter even zeker op deze veranderlijke
inkomsten als op de vaste traktementen.
Ten derde een enkel woord over hetzelfde punt als ook reeds besproken
werd door den geachten afgevaardigde uit Apeldoorn.
„Waarom het bedrag, waartoe de inkomsten van de landmeters stijgen
runnen moet zijn f 2600 in plaats van f 2500 is niet na te gaan. Het zou
toch moeilijk zijn aan te toonen dat f 2600 goed en f 2500 niet goed is".
Met meer reden zou men mogen vragen, waarom is f 2600 goed en niet
f 2700 p Gemiddeld toch bedragen de inkomsten van een landmeter lste klasse
thans f 2657. (Zie lijst B, der Toel. en Becijf. bladz. 20 onderaan). Daar
om is f 2600 of 57 minder dan het gemiddelde „een bescheiden wensch"
en f 2500 eene vermindering der vooruitzichten van alle landmeters die nog
geen lste klasse zijn, maar het eens hopen te worden.
Volgens het voorstel in de Memorie van Antwoord zullen de inkomsten
van de landmeters l3te klasse bedragen f 2500, tegen thans gemiddeld f2657,
van die der 2de klasse f 2075, tegen thans 2131, De landmeters 3de klasse,
examen 1885 of vroeger, (met uitzondering van de Jongh), zullen krijgen
f 1550 k f 1750. Telt men de dienstjaren mee, die sommigen hunner als
adspiranten met het radicaal en het werk doende van landmeter hebben,
dan vindt men in 1897 12 dienstjaren of meer. Onder normale omstandig
heden zouden die landmeters, thans 3<*e klasse, tweede klasse zijn, met een
inkomen van gemiddeld f 2131, dus f 381 k 581 meer dan de Minister hen
thans wil toekennen.
i