22
wordt, is er niet een bezwaar meer om dat aandeel met het traktement te
doen samensmelten.
Dit zou een groot voordeel geven voor de landmeters, met het oog op hun
pensioen, en den Staat niets kosten. Daardoor toch zou later hun eigen
pensioen worden verhoogd en eveneens dat van weduwen en weezen; al is
het weinig, in die omstandigheden is in den regel elk bedrag welkom.
De lste klassers kunnen deze gelijkstelling niet afkeuren; al heeft ze voor
hen geen voordeel, daar ze toch wel mogen bedenken, dat de beweging voor
eene betere regeling der bezoldiging voor een groot deel op touw werd gezet
juist met het oog op de 3de en 4de klassers.
Ik merk nog even op, dat ik spreek van 48 3d», dus bedoel volgens de
ranglijst tot en met n°. 158.
En thans de vraag die ik wensch te doen.
Er wordt in de kolom „bijzondere toelage" gerekend op eene toelage van
f 100 voor 48 landmeters 3de klasse, die reeds in dienst waren in 1882
waarmee, zooals van zelf spreekt, wordt bedoeld in dienst van het kadaster
als adspirant of landmeter waarom niet voor 49P Is dat wel juist? Welk
kwaad heeft die 49ste, n°. 159 van de ranglijst, volgens de brochure de heer
de J ongh, gedaan?
Berust misschien zijne uitsluiting op eene vergissing? Hij deed toch met
de voorafgaande n03. in 1885 het examen van landmeter, niet als adspirant,
maar toegelaten tot dat examen krachtens zijn diploma als civicl-landmeter.
Hij bleef daarna als teekenaar bij het kadaster in dienst tot zijne benoeming
tot 4de klasse op 1 April 1888. Hij was dus inderdaad niet als de anderen als
adspirant „in dienst in 1882". Is het nu niet willekeurig en onbillijk hem om
die reden gelijk te stellen met de landmeters pas het vorig jaar aangesteld?
Ik dacht dat het examen als civiel-landmeter door iemand die bij het
kadaster wil, afgelegd 2 jaar nadat hij de burgerschool heeft verlaten, (er
werd geen adspiranten-examen gehouden tusschen 1880 en 1891) hem niet
tot oneer strekte.
Mijnheer de Voorzitter! Maar wat de wijziging betreft, die ik gaarne zou
zien aangebracht, om daartoe te geraken diende ik op uw bureau een amen
dement in dat strekt om dit artikel met f 3775 te verhoogen. Dat amende
ment, ik voeg het er bij, heeft de sympathie van velen, waarvoor ik reeds
nu allen mijn dank breng. Daarom zou ik den heer Minister willen ver
zoeken het, zoo mogelijk, over te nemen.
Wat den heer de Jongh aangaat, ik zal afwachten wat Zijne Excellentie
daaromtrent zal mededeelen en het daarvan laten afhangen of ik ter zake
nog een voorstel zal doen,
De Voorzitter: Door den heer Smeenge is voorgesteld het onderartikel te
verhoogen met f 3775.