STAATSBEGROOTING VOOR 1897.
HOOFDSTUK VII B.
Voor loo pig Verslag.
12. Kadaster. Ten vorigen jare, bij de openbare behandeling van dit
hoofdstuk der Staatsbegrooting in de Tweede Kamer Handelingen 1895/96,
bladz. 666), gaf de Minister den heer Drucker, naar aanleiding van diens
rede over eene reorganisatie van het kadaster, te kennen, dat, zoo hij den
tijd daartoe kon vinden, hij die zaak ter hand zou nemen. Gevraagd werd
of de Minister er in dit jaar wellicht in geslaagd is de voorbereiding dezer
reorganisatie ter hand te nemen.
Vide AFDEELING.
Art. 38, t, u en v. Omtrent de voorgestelde regeling tot verbetering van
de financieele positie der landmeters bij het kadaster werd in alle afdeelingen
uitvoerig van gedachten gewisseld.
Konden sommigen er zich mede vereenigen, andere leden keurden haar af.
Die leden wenschten 's Ministers aandacht te vestigen op den tegenzin, welken,
blijkens het verhandelde in eene onlangs te Utrecht gehouden vergadering
van landmeters, deze regeling vrij algemeen bij het korps dier ambtenaren
heeft gewekt, en die, naar zij meenden, niet ongemotiveerd is. In de Memorie
van Toelichting leest men„het gevolg van deze formatie (dat is de formatie
van 1877) is in de eerste plaats geweest, dat de promotie zeer ongelijk moest
zijn" en verder: „de traktementen en de verdeeling in klassen eischen, naar
het oordeel van den ondergeteekende, dringend herziening om eene gelijk
matige en daardoor billijke belooning te waarborgen" (bladz. 2). Waar nu de
Minister dit zelf erkent, had men mogen verwachten, dat hij eene regeling
had voorgesteld, die de rechtmatige grieven der betrokken ambtenaren inder
daad zou hebben weggenomen. Dit is evenwel niet het geval, 's Ministers
regeling komt neer op onvoldoende lotsverbetering van een deel der land
meters, ten koste van vele anderen, die in minder gunstige conditie zullen
komen, ten gevolge van de omstandigheid, dat voor hen de op zich zelf reeds
1) Zie de Memorie van Toelichting in de vorige jaargang bl. 149.