43 Aangaande de uitvoering van het werk zou ik gaarne o.a. het volgende zien bepaald: 1°. dat daarmede belast worden landmeters, terwijl aan elk hunner 2 a 3 bekwame teekenaars worden toegevoegd, 2°. dat de noodzakelijk gebleken opmetingen worden verricht door den landmeter met de vernieuwing belast, 3°. dat de vernieuwing geschiedt, indien eenigszïns mogelijk, aan elke bewaringdus niet uitsluitend aan het bureau van den ingenieur-verificateur, 4°. dat gedurende een bepaalden tijd, bijv. een jaar, een zeker aantal ambtenaren onafgebroken werkzaam gesteld werden, aan de vernieuwing van bijbladen van zeer uiteenloopenden aard, onder verplichting nauwkeurig aanteekening te houden van den omvang van elk blad (getal suppletoire perceelen en hulpkaarten) en van het aan de vernieuwing besteed aantal dagen. Met behulp dezer gegevens zou dan een raming kunnen gewaagd worden van den duur der geheele vernieuwing en in verband hiermede personeel moeten worden aangesteld. Ten slotte volgen hier nog mijne beschouwingen over de „onge- nommerde zaken", een onderwerp, dat ook door den heer Hoffmann in zijn voornoemd opstel over de vervaardiging van bijbladen en op de vorige algemeene vergadering is ter sprake gebracht. Ik voel me hiertoe verplicht, omdat ik tot nu toe de toelichting ben schuldig gebleven op de door mij uitgesproken meening, dat het nommeren dier zaken in plaats van eene goede eene zeer verkeerde daad zou zijn. Zeer zeker zou ook ik, en wie niet met mij, verlost willen zijn van die „verwarringstichtende, vage, onbegrensde grootheden", 2) maar het aangegeven middel is, vrees ik, erger dan de kwaal. Mijn wensch zou zijn ze hun uiterlijk te laten behouden, omdat hun slechtste eigenschappen door bloote nommering toch niet worden Verslag algemeene Vergadering; blz. 129, jaargang XII. 2) Blz. 41, jaargang X.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1897 | | pagina 45