4
geringe verbetering van bezoldiging, niet zal opwegen tegen de vermindering
hunner inkomsten uit het particulier werk, die voortaan voor het grootste
deel in de schatkist zullen vloeien. De verbetering der kans op promotie
door vermeerdering der lste, en vermindering der 3de klasse met 10 landmeters,
is slechts van geringe beteekenis, wanneer men het groot getal landmeters
der 3de klasse in aanmerking neemt, dat reeds lang op bevordering wacht.
Bij de bestaande formatie zou onder normale omstandigheden de landmeter,
bij bevordering tot 2de klasse, gemiddeld 12, en bij bevordering tot lste klasse
gemiddeld 24 dienstjaren hebben. Onder de tegenwoordige abnormale om
standigheden heeft echter de bevordering tot de 2de klasse na gemiddeld 19
k 20 jaren, die tot de l9te klasse na gemiddeld 30 31 jaren plaats, op
leeftijden, respectievelijk tusschen 38 en 54 en tusschen 52 en 62 jaren.
Bij de voorgestelde regeling zullen die dienstjaren respectievelijk gemiddeld
18 en 28 bedragen en de leeftijden respectievelijk 38 tot 52 en 51 tot 61
jaren. In het ongunstigste geval dus zal de landmeter tot den leeftijd van
52 jaren een maximum-traktement van 1600 genieten met eene toelage van
50, als belooning voor particulier werk, en tot 61 jaren een maximum van
2000 met eene toelage van 75. Heeft hij eindelijk de eerste klasse be
reikt, dan bedraagt, zoolang hij nog behoort tot de 25 laatsten in anciënniteit,
zijn traktement nog slechts ƒ2200 met 100 toelage. Hij moet dus eerst
nog 25 nommers doorloopen om het maximum van ƒ2400 te verkrijgen en
daarna nog vijf jaren op dat bedrag blijven dienen, om op pensioen naar
dien grondslag aanspraak te kunnen maken. Hem dus, die eerst op 60-jarigen
leeftijd tot de lste klasse bevorderd wordt, is de mogelijkheid om dat pensioen
te verdienen, afgesneden, terwijl bovendien in aanmerking moet worden ge
nomen dat de landmeters voor den velddienst reeds op 55-jarigen leeftijd op
pensioen gesteld kunnen worden. Ook de weduwen en weezen zullen dus
de gevolgen der langzame promotie ondervinden.
Blijkt dus, naar de meening der leden hier aan het woord, uit het boven
staande dat de nieuwe regeling in den bestaanden toestand voor sommigen
geen noemenswaardige verbetering zal brengen, in veel gevallen zal, gelijk
gezegd, de landmeter in plaats van vooruit, financieel achteruitgaan. Terwijl
hij toch voortaan in de l3te klasse niet meer kan verdienen dan 2400
traktement 100 toelage 2500, zijn er thans landmeters in die klasse
die, met inbegrip van inkomsten uit particulier werk, ƒ3100 k f 3200 maken.
Tot voorbeeld nam men voorts den landmeter der 3de klasse, die thans
het eerst aan de beurt is om bevorderd te worden tot de 2de klasse. Deze,
die 40 jaren oud is, en met inbegrip van zijn diensttijd als adspirant 21
dienstjaren heeft, zal volgens de bestaande regeling bij zijne bevordering een
traktement van ƒ1800 ontvangen, terwijl zijne inkomsten uit particulier werk
(hij werkt in de llde divisie) p. m. 225 per jaar bedragen. Dus zal hij
dan in het geheel 2025 genieten. Volgens de voorgestelde regeling echter