Staatsbegrooting voor 1S97, hoofdstuk VII B. Beraadslaging in de le Kamer der Staten-Generaal. De heer Geertsema: Mijnheer de Voorzitter! Daar niemand mijner geachte medeleden over dit deel van de Staatsbegrooting schijnt te willen spreken, zal ik een enkel woord in het midden brengen ten opzichte van een onderwerp van geen groot Staatsbelang, maar toch, naar ik meen, wel waard er een oogenblik onze aandacht aan te geven. In het Voorloopig Verslag dezer Kamer is met een paar woorden ds reorganisatie besproken van het korps ambtenaren van het kadaster, een onder werp dat in de Tweede Kamer van de Staten-Generaal ook dit jaar weder meer in den breede is behandeld. Het is merkwaardig, Mijnheer de Voorzitter, dat sinds tal van jaren indien ik mij niet vergis reeds sedert het Ministerie van den heer van der Heim in de Vertegenwoordiging eene lans is gebroken in het belang van de door mij genoemde ambtenaren bij het Departement van Financiën, terwijl men heel dikwijls hier, zoowel als in de Tweede Kamer, bemerkingen hoort maken op den al te grooten ijver, die door sommige ambtenaren van Financiën aan den dag wordt gelegd. Dat verschijnsel is, dunkt mij, daaraan toe te schrijven, dat al die ambtenaren, buiten en behalve die welke ik op het oog heb, in dienst zijn van den fiscus, en mitsdien op hen de verplichting rust, om te zorgen dat de schatkist alles verkrijgt, wat door de wet aan de inge zetenen is opgelegd aan haar af te staan. De ambtenaren van het kadaster daarentegen bewijzen niet alleen diensten aan hen die zich verheugen in grond bezit, neen, de geheele maatschappij heeft er belang bij, dat ambtenaren van dien tak van dienst niet slechts zijn bekwame, maar ook ijverige en werkzame mannen, die niet alleen dat te verrichten hebben wat hun door de reglementen van Regeerinswege is voorgeschreven voor de instandhouding van het kadaster en de behoorlijke boekhouding, maar tevens ten dienste van het publiek de vele opnemingen en metingen doen, werkzaamheden waarmede de rechtszekerheid van de grondeigenaren in hooge mate wordt gebaat. Wil men op den duur ambtenaren houden die in alle opzichten geschikt zijn om te voldoen aan de 1) Zie Voorl. Verslag en Mem. v. Antwoord in de vorige afl. bl. 29.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1897 | | pagina 53