53
die bezwaren inderdaad zóó groot zijn, dat moet worden afgezien van een
stelsel, dat ik, en velen met mij, beter acht dan dat wat door den heer
Minister is aangenomen.
Ik weet wel Mijnheer de Voorzitter, dat hetgeen ik hier zeg aan de zaak
bitter weinig zal kunnen afdoen. De Regeering stelt de traktementen vast,
en ik behoor tot hen, die niet tot verhooging van de door de Regeeiing
voorgestelde traktementen door middel van amendement zouden willen mede
werken, ook wanneer daartoe aan de Kamer het recht ware gegeven.
Het verhoogen van de door de Regeering voorgestelde uitgaven is, dunkt
mij, niet de rol van de vertegenwoordiging, die als controleerende macht tegen
onnutte of te hooge uitgaven moet optreden.
Wanneer ik desniettemin vermeend heb een woord in 't belang van het
verdienstelijk korps ambtenaren van het kadaster te mogen spreken, dan deed
ik dat met het oog op de omstandigheid dat in de andere Kamer door meer
dan één lid de onderstelling is gemaakt dat het hier slechts zou gelden
een maatregel van overgang. Is toch die onderstelling juist, dan zal de
Minister straks alle gelegenheid hebben dit onderwerp, waarmede hij ongetwijfeld,
evenals met alle onderwerpen van zijn Departement, tot in alle bijzonderheden
toe wel nauwkeurig bekend zal zijn, nog eens na te gaan, of er nog niet iets
anders kan gedaan worden om de toekomst van de verdienstelijke ambtenaren,
voor wier belangen ik mij veroorloofde op te treden, te verbeteren en te
verzekeren.
De heer Sprenger van Eyk, Minister van FinanciënMijnheer de
Voorzitter! De geachte afgevaardigde uit Groningen, de heer Geertsema,
heeft in de eerste plaats ter sprake gebracht de regeling der traktementen van
de landmeters. Ik ben hem erkentelijk voor de woorden daarbij gesproken:
en zoo die niet geheel onverdiend waren, was dit, omdat ik mij tot taak had
gesteld een onderwerp ter hand te nemen, waartegen vroeger altijd enorm
was opgezien, omdat er groote moeilijkheden aan verbonden waren. Het is
mij gelukt eene regeling te ontwerpen, die na eenige aanvulling op grond van
de uitgesproken wenschen door de betrokken landmeters en het Voorloopig
Verslag der Tweede Kamer, veel bijval heeft gevonden.
In de Tweede Kamer is nog eene verhooging van uitgaven voorgesteldik
heb dat geapprecieerd als eene uiting van sympathie voor een verdienstelijk
korps ambtenaren, en heb het amendement overgenomen, zoodat de zaak toen
nog gunstiger werd dan aanvankelijk. Nu staat één ding geloof ik vast,
namelijk dat de voorgenomen regeling in het algemeen voor het korps eene
zeer groote verbetering zal medebrengen; het is waar dat er enkele personen
zijn, wier inkomsten die door een samenloop van omstandigheden tot eene
zeer buitengewone hoogte waren opgevoerd, in tegenstelling met alle anderen,
zullen achteruitgaan, maar zooals ik reeds in het midden heb gebracht
daartegenover staan twee groote voordeelen, namelijk de zekerheid dat men