71
Uit den brief van den G. G. en Raden van Indië aan den Minister
van Koloniën, dd°. ultimo December 1810, kan blijken, dat men
voortdurend landen bleef verkoopen.
Nu betrof het weer de landen Bezoekie en Panaroekan en het
regentschap Probolinggo.
Dit laatste werd voor één millioen Rds. zilvergeld aan den Kapitein
der Chineezen te Pasoeroean ,,Han Kitko" (het zou jammer zijn als
de naam van dien rijkaard niet voor het nageslacht bewaard bleef)
in 20 halfjaarlijksche termijnen van 50000 Rds. verkocht.
Om het hem aannemelijker te maken werd bepaald, dat geen
ongelden zouden betaald worden, die anders op de overdracht en
overschrijving van vaste goederen vielen.
Ais een bewijs, dat de houding van den Sultan van het Mata-
ramsche Rijk ten opzichte van ons gezag arroganter geworden was
moge blijken uit de publikatie van 31 December 1810 waarbij
Amangkoe Boewana het Bestuur van zijn Rijk aan den Pangéran
Adipatti Anum Amangkoe Negara overgaf, terwijl hij daarvan in
deze bewoordingen aan den G. G. Daendels kennis gaf
„Z. H. de Sultan heeft alsnu het bestuur van het Rijk aan zijn'
„zoon overgegeven".
In geen eeuw had een der vorsten van Java het gewaagd zóó te
schrijven. De Sultans van Djogjakarta waren door de Hooge
Regeering tot hun waardigheid benoemd en aangesteld en Amangkoe
Boewana II had bij zijne troonsbestijging nog moeten verklaren,
dat hij geen de minste pretentie op het Rijk mocht maken, dan die
de keuze en goedgunstigheid van het Europeesch Bestuur hem
daartoe gaf.
De nieuwe vorst trad dus op 31 December 1810 op krachtens
een te voren ongekend erfrecht.
Den 6en Januari 1811 werd een nieuw contract met den Soesoe-
hoenan gesloten.
Aan het Hollandsche gouvernement werd afgestaan dat gedeelte
van de Kedoe onder 't Solosche gebied, hetwelk bijna tot aan het
Noorder zeestrand loopt, doch niet grooter als het gewezen Regent
schap van Kendal zich ten Zuiden uitstrekt, zullende van de Zuid-