Eenige andere leden betoogden de billijkheid eener organisatie, waarbij de bezoldiging geregeld wordt naar het aantal dienstjaren. Zij wezen er op dat dit denkbeeld ook reeds vroeger, o. a. ten vorigen jare in het Voorloopig Verslag, bepleit is, en dat het, naar het schijnt, in meergemelde vergadering van belanghebbenden slechts noode is losgelaten of liever op den achtergrond gehouden. De hierbedoelde leden achtten geen billijke regeling der trakte menten mogelijk, wanneer daarbij niet wordt uitgegaan van het beginsel van verhooging naar anciënniteit. Dat bij zoodanige regeling het op de begrooting voor traktementen uit te trekken bedrag het eene jaar niet onbelangrijk kan verschillen van het andere, werd geen ernstig bezwaar geacht, wanneer tot dien prijs de billijkheid kan worden betracht. Sommigen nu zouden het traktement bij aanstelling op 1200 bepaald willen zien met vijfjaarlijksche verhooging van 250, tot een maximum van 2450, terwijl de opbrengst van het particulier werk in de schatkist zou worden gestort. Volgens deze regeling meenden zij te moeten rekenen op: 332 500 volgens de bestaande regeling is noodig - 287100 zoodat meer noodig zou zijn45 400, waartegenover echter staat de opbrengst van het particulier werk. Evenwel zouden zij, wier inkomsten door de verandering van bestemming dier opbrengst, aanmerkelijk zouden verminderen, door tijdelijke toelagen behooren te worden schadeloos gesteld. Zoodanige regeling zou allen be langhebbenden eene geleidelijke verhooging van bezoldiging verzekeren, zonder onnoodige vermeerdering van de traktementen der oudere landmeters, die gelukkig gediend hebben, eene vlugge promotie hebben gemaakt en dus niet ook nu wederom behoeven te deelen in de lotsverbetering der jongeren. Weer anderen hadden de volgende regeling op het oog. Benoeming op een traktement van ƒ900, met verhooging na de eerste 5 jaren met ƒ300 en vervolgens telkens om de 5 jaren met ƒ400, tot een maximum van ƒ2800, hetwelk dus na 25 dienstjaren zou worden bereikt. Verder zou de leeftijd voor pensionneering van de landmeters bepaald moeten worden op uiterlijk 65 jaren, voor de ingenieurs-verificateurs, gelijk tot dusverre te kiezen uit de hoogste rang der landmeters, op uiterlijk 70 jaren. Het schijnt, dat bij eene organisatie op bovenstaanden voet de uitgaven voor de landmeters- 34 landmeters 2450 83300 33 - 2200 - 72600 50 - 1950 - 97 500 20 - 1700 - 34000 22 - 1450 - 31900 11 - 1200 - 13 200

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1897 | | pagina 7