9
kunnen, moet zijn 2600, zooals eene der in het Voorloopig Verslag aanbe
volen regelingen zou medebrengen, in plaats van 2500, zooals in de Memorie
van Toelichting is gezegd, is niet na te gaan. Het zou toch moeilijk zijn
aan te toonen, dat ƒ2600 goed en f 2500 niet goed is.
Zoo is het ook met de bezoldiging van de landmeters der 2de klasse.
Eene organieke regeling, waarbij het traktement van de landmeters na
zeker getal jaren verhoogd wordt, moge voor een zeer klein korps aanbeveling
verdienen, voor een betrekkelijk groot korps is het niet noodig en zooals
ook in het Voorloopig Verslag is gezegd als precedent niet wenschelijk.
Nadat de vraag of er reden gevonden is om de voorgestelde organieke
regeling te veranderen ontkennend werd beantwoord, bleef eene andere vraag,
nl. dezeof er in de bijzondere omstandigheden waarin het korps landmeters
verkeert, aanleiding is te vinden voor tijdelijke afwijkingen van hetgeen onder
normale omstandigheden als juist wordt beschouwd, m. a. w. te beantwoorden
was de vraag: welke tijdelijke maatregelen zijn er noodig om den overgang
uit den in de Memorie van Toelichting geschetsten onregelmatigen toestand,
wat betreft de belooning voor particulier werk, zonder groote schokken te
doen plaats hebben?
Ten einde bij de vaststelling der inkomsten van de thans in dienst zijnde
landmeters van een juist standpunt uit te gaan, is het noodig in het oog te
houden dat de landmeters op den duur geen recht kunnen doen gelden op
de geheele opbrengst van het particulier werk, en dat zij die in tegenstelling
met anderen (soms ouder in dienst) geplaatst zijn daar waar die opbrengst het
hoogst is, geen recht hebben op het voortduren onder alle omstandigheden
van het thans genoten voorrecht.
Zooals reeds in de Memorie van Toelichting is gezegd, zijn er tweemaal
groote wijzigingen gebracht in de verdeeling, waardoor sommigen gebaat
werden, maar anderen hunne inkomsten uit het particulier werk aanmerkelijk
zagen verminderen.
Altijd is het particulier werk beschouwd als iets dat krachtens vergunning
werd verricht, in het belang van het publiek, en bij de laatste regeling der
verdeeling in 1886 is door den Minister van Financiën uitdrukkelijk onder
de aandacht der landmeters gebracht, „dat door deze nadere regeling van
„van het particulier werk der landmeters, het karakter van de inkomsten ter
„zake van dat werk genoten of te genieten, niet wordt gewijzigd en die
„inkomsten evenals tot dusver moeten beschouwd worden als voortvloeiende
„uit eeue vergunning, hoofdzakelijk in het belang van het publiek gegeven,
„die te allen tijde kan ophouden, wanneer 's lands belang dit eischt of het
„belang van het publiek die niet meer noodig mocht maken."
Al hebben dus zij die thans de voordeeligste standplaatsen bezetten, geen
recht op het voortduren van de hooge inkomsten die zij trekken uit de op
brengst van het particulier werk, *aan den anderen kant is niet tegen te