32
EERSTE KAMER,
overgangsperiode meer noodig zal zijn dan thans, doch dat na afloop daarvan
niet meer, eerder minder zal worden gevraagd.
De heer Minister wees er op, dat door de bestaande regeling velen zijn
vooruitgegaan; allerminst is dit door mij ontkend. Maar evenals de Minister
ons voorlas cijfers over dien vooruitgang, zou ik ook gaarne eenige gehoord
hebben over de verliezen die door anderen zijn geleden, verliezen die, gelijk
ik in mijne eerste rede aantoonde, voor sommigen f 250 hebben bedragen,
verliezen die immers aan den Minister aanleiding hebben gegeven, bij dit
wetsontwerp eene wijziging te brengen.
Mijnheer de Voorzitter! Ik zal het hierbij laten. De Minister heeft nadere
overweging toegezegd, eene andere regeling, misschien in het volgend jaar,
in uitzicht gesteld; dit is mij voor heden genoeg. Ik twijfel niet of de
„billijkheid" en „rechtvaardigheid", die gisteren de grondtoon waren van
's Ministers handelingen, zullen er toe leiden, dat wij het volgend jaar worden
verrast met eene regeling, die niet alleen tot stand zal komen met medewerking
der Vertegenwoordiging, maar ook zal zijn geheel overeenkomstig den wensch
van de leden der beide Kamers.
De beraadslaging wordt gesloten en onder art. 38 zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
Voorloopig Verslag.
Art. 38. ii, vz/bis. In eene afdeeling werd gesproken over de trakte
menten der landmeters met herinnering aan hetgeen dienaangaande ook in
de Eerste Kamer is voorgevallen.
Een der leden verklaarde in het algemeen in te stemmen met hetgeen
omtrent deze zaak was opgemerkt in de andere Kamer door de heeren
Smeenge en Mutsaers op 17 December j.l. Handelingenbladz. 565 en
567). Een ander lid wees op de zeer ongunstige positie, waarin de zoo
genaamde oude landmeters der 3de klasse, en in het bijzonder die van de
laagste categorie hunner klasse, verkeeren. Hij betuigde volledige instemming
met hetgeen te dier zake voorkomt in het Voorloopig Verslag der Tweede
Kamer betreffende dit hoofdstuk der Staatsbegrooting (bladz. 13 en 14) en
sloot zich aan bij de aldaar aangegeven middelen om in den bedoelden
ongunstigen toestand verbetering te brengen.
ij. Met verwijzing naar hetgeen op bladz. 13 der Memorie van Antwoord
sub art. 38, letter ij, wordt gezegd omtrent de voorgenomen regeling van de
promotie der teekenaars van het kadaster, werd door hetzelfde lid opgemerkt,