5
met het boven besprokene, werd mijne aandacht getrokken door
een artikel in het Weekblad voor Notarisambt- en Registratie d.d.
29 Augustus, n°. 14-44 van de hand des heeren F. Gordon; het
betreft „den rechtstoestand der ambtenaren".
In de meening dat dit blad niet in ieders handen kwam heb ik
uit het gemelde artikel een en ander overgenomen wat ik in be-
knopten vorm hier even wil meaedeelen.
Dat de rechtstoestand der ambtenaren, zegt de heer Gordon,
dringend eischt bij de Wet geregeld te worden is een punt, dat
reeds vele jaren de aandacht trok. In 1896 werd in de algemeene
vergadering van ambtenaren der Registratie en Domeinen over dit
onderwerp een praeadvies uitgebracht door de heeren Loeff en
de Lange, waarbij de heer Abbing eene goed geslaagde vertaling
voegde van de Duitsche Wet van 31 Maart 1873.
Door de Juristen-Vereeniging werd aan het verzoek door boven
genoemde heeren en vereeniging gedaan, om medewerking tot ver
krijging van eene dergelijke regeling voor ons land, spoedig gevolg
gegeven. In hare vergadering te Zwolle gehouden op 30 Augustus
1897 werd „de verhouding van den staat tot zijne ambtenaren"
aan de orde gesteld.
De praeadviseurs Mrs. Krabbe en E, Fokker zouden "behandelen
de drieledige vraag:
1. Welke is de aard der rechtsverhouding van den Staat tot
zijne ambtenaren
2. Moet zij wettelijk worden geregeld?
3. En zoo ja, hoe in hoofdzaak?
De arbeid door beide heeren hiervoor geleverd, vormde een voor
treffelijk uitgangspunt voor de behandeling van het 9-tal vragen,
die aan stemming zouden worden onderworpen.
Ik heb die vragen niet allen overgenomen't was mij meer te
doen om het betoog van den heer Gordon en ik verwijs, belang
stellenden naar het genoemde nummer van het weekblad.
De heer G. is het met de inleiders eensen wie zou dat niet?
dat de onderlinge verhouding van Staat en ambtenaren is van
publiekrechtelijken aard, dat de ambtenaar op het oogenblik niet
voldoende tegen willekeurige behandeling van de zijde der Regeering
is beschermd en zelfs eene bepaalde overeenkomst, vóór de aan-