109
Sittard voltooide, vertrok in het begin van Mei naar Urk, om de breedte
bepalingen aldaar te volvoeren. De azimuthbepaling aldaar was, zooals in
het vorige jaarverslag vermeld is, in 1897 door den ingenieur Pannekoek
verricht. Die breedtebepalingen kwamen in de maand Juni gereed.
Nu kwam het station Groningen aan de beurt, doch allerlei plaatselijke
bezwaren maakten, dat de pijler, op den Martinitoren aldaar met den
omringenden steiger, niet voor den 22sten September gereed was. De
breedtebepalingen, in vier cirkelstanden van het instrument, waren 7
October voltooid.
Alles was intusschen gereed om eene azimuthbepaling te verkrijgen, en
wel in de richting van Tolbert, waar op den toren eene signaallamp werd
opgericht. Maar het weder was de geheele maand October ongunstig; de
eenige keer, dat het licht van Tolbert gezien werd, was op 30 October,
maar toen schudde de Martinitoren zoo, door harden wind, dat de bel
van het niveau zich voortdurend heen en weer bewoog, en het uityoeren
van een eenigzins voldoende azimuthmeting onmogelijk was.
In de lage deelen van den dampkring was, op andere dagen, de lucht,
wellicht tengevolge van of in verband uiet de nabijheid der zee, zoo
nevelachtig, dat er te Groningen niets van de lamp te Tolbert te zien
was. Na nog te vergeefs tot 4 November op betere gelegenheid gewacht
te hebben, vertrok de ingenieur Posthumus Meyjes den 5de over Utrecht
naar den Haag terug.
Den tijd, waarin hij niet op het terrein was, besteedde hij aan de her
leiding en berekening der door hem zelf in 1897 te Harikerberg en Schoorl
verrichte waarnemingen.
De berekening der waarnemingen voor de bepaling van het lengteverschil
tusschen Leiden en Ubagsberg, waarin achtereenvolgens door de heeren
Wilterdink, H. G. van de Sande Bakhuyzen en Pannekoek was
gewerkt, is door den heer Zwiers geheel ten einde gebracht; de eind
uitkomsten voor dit lengteverschil, gevoegd bij het lengteverschil Ubags-
berg-Bonn, dat ongeveer gelijktijdig door het geodetische instituut te
Potsdam bepaald is, geeft voor het lengteverschil Leiden-Bonn eene
waarde, die slechts enkele honderste deelen van eene secunde afwijkt van
de waarde, die ons medelid van de Sande Bakhuyzen vroeger uit eene
samenstelling van alle lengtebepalingen in Europa had afgeleid.
De uitkomsten der waarnemingen zijn alle in tabellen bijeengevoegd, die
voor den druk gereed zijn.
De waarnemingen van den heer Wee der van de breedte van Ubagsberg
door circummeridiaanhoogten zijn eenmaal berekend door den heer Pos
thumus Meyjes; de heer Zwiers heeft nu de tweede berekening aan
gevangen; de herleiding der waarnemingen van den heer Weeder, ter
bepaling van het azimuth van Sittard uit Ubagsberg, moet nog worden