138
2°. dat, bij het stichten van den muur, slechts aan éénen kant hetzij
eene kap, hetzij pilasters, hetzij steenen lijsten en uitstekende steenen
zijn aangebracht;
3°. dat de muur slechts aan éénen kant een gebouw of terras steunt;
vroegere aanwezigheid van zoodanige werken ook aan den anderen
kant kan echter als tegenbewijs worden aangenomen.
De muur wordt in deze gevallen geacht te behooren tot het erf, op
hetwelk het water moet afloopen, of aan welks zijde de kap, de pilasters,
de lijsten en steenen, het gebouw, het terras zich bevinden.
Art. 138. Herstel of, zoo noodig, herbouwing van den gemeenen muur
kan door iederen medeeigenaar worden geeischt en komt ten laste van hen
te zamen, naar evenredigheid van ieders recht op den muur.
Iedere medeöigenaar kan zich van dezen last ontslaan door afstand te
doen van zijn recht op den muur en op den ondergrond, tenzij de muur
een hem toebehoorend gebouw steunt, of in het aaneengebouwde deel der
gemeente dient om de aanhoorigheid van een gebouw af te sluiten van
daaraan belendende erven.
De afstand geschiedt door eene daartoe strekkende verklaring, bij eene
uitsluitend met dat doel opgemaakte notarieele akte gedaan.
De bepaling van het derde lid van artikel 100 is toepasselijk.
Art. 139. Niemand mag eene heining zetten in plaats van den ge
meenen muur.
Het omgekeerde is iederen medeöigenaar geoorloofd, mits voor zijne
rekening en onder de verplichting om de meerdere dikte te nemen van
zijn erf.
Art. 140. Iedere medeeigenaar mag van den gemeenen muur het ge
bruik maken, dat overeenstemt met zijn aard en gesteldheid, en waardoor
een gelijk gebruik door den medegerechtigde niet wordt belet.
Art. 141. Ieder medeëigenaar mag tegen den gemeenen muur aanbouwen
en daarin tot op de helft der dikte balken, ribben, ankers of andere hout-
of metaalwerken aanbrengen.
Nissen en andere blijvende holten mogen niet gemaakt worden zonder
toestemming van den medegerechtigde.
Art 142. Iedere medeëigenaar mag den gemeenen muur hooger op
trekken op zijne kosten en onder de verplichting tot betaling van eene
vergoeding wegens den zwaarderen last, dien de gemeene muur thans te
dragen heeft.