140
De mazen van het netwerk mogen geene grootere binnenruimte hebben
dan van één vierkanten decimeter; de traliën mogen niet verder dan één
decimeter van elkander verwijderd zijn.
Art. 149. Het bij de artikelen 136138 en 140—148 ten opzichte van
muren bepaalde is, zooveel de aard der zaak het toelaat, op alle van hout
of andere bouwstoffen vervaardigde afsluitingen toepasselijk.
Art. 150. De eigenaar van een gebouw met onbebouwde aanhoorigheid
in een aaneengebouwd gedeelte der gemeente kan van de eigenaars der
aan het zijne belendende erven vorderen medewerking om eene afsluiting
tot stand te brengen; de kosten en lasten worden gedragen naar even
redigheid van ieders recht op die afsluiting.
De wijze en hoogte der afsluiting worden geregeld naar plaatselijk gebruik.
Bij gebreke daarvan moet zij geschieden door muren of heiningen, zich
op alle punten ten minste twee meter verheffende uit het hoogstgelegen erf.
Art. 151. Indien de eigenaar van een erf bij het stellen van gebouwen
op zijnen grond de grenslijn daarvan te goeder trouw heeft overschreden
en de eigenaar van den ingenomen grond niet binnen drie maanden daarna
er tegen opkomt, kan eerstgenoemde de wegneming van het gebouwde
voorkomen door aanbod en betaling van schadevergoeding voor het gebruik
van den grond.
Art. 159. Tenzij uit titel of teeken het tegendeel blijkt, wordt iedere
sloot of gracht, die twee erven scheidt, geacht gemeen te zijn.
Het onderhoud van gemeene slooten en grachten komt ten laste van de
medeeigenaars naar evenredigheid van ieders recht.
Ieder hunner is gerechtigd en verplicht om hetgeen daarbij wordt uit
gegraven naar dezelfde evenredigheid op zijn erf te ontvangen.
Eenzijdige afstand van het recht op gemeene slooten of grachten is niet
toegelaten.
Art. 160. Tenzij uit titel of teeken het tegendeel blijkt, wordt iedere
heg, die twee erven scheidt, geacht gemeen te zijn.
De bepalingen van het tweede en het vierde lid van het voorgaand
artikel zijn toepasselijk.
Art. 161. Opgaande boomen, die zich in de gemeene heg bevinden,
behooren, evenals de van die boomen afkomende vruchten, voor gelijke
deelen aan de eigenaars der erven, welke daar ter plaatse door de heg
gescheiden worden.