154
De vroedschap van een door hare wateren bespoelde stad ziet
niet ongaarne haar den inhoud van riolen en andere ongerechtig
heden, naar andere gewesten meevoerende man der hygiëne
wantrouwt haar als een overbrengster van ziekte en verderf.
De Rotterdamsche koopman beschouwt haar als de waterweg,
die zijn vaderstad groot maakte en zijn Amsterdamsche collega,
minder opgetogen, zal ons zeggen dat zij deel uitmaakt van „de
Keulsche Vaart".
En wij
Laat mij voor de verklaring van mijn standpunt beginnen met
de mededeeling dat mij de omstandigheden noodzaakten, aan de
rivieren meer dan gewone aandacht te schenken, dat mijne werk
zaamheden mij in de gelegenheid stelden, de werking van enkele
bepalingen van ons burgerlijk recht, praktisch, tot in details waar
te nemen.
Uit den aard der zaak strekken die bemoeiingen zich alleen uit
over een deel der Rijntakken die ons land doorstroomen en waar
nu dit opstel wordt voorafgegaan van een zeer beknopt stukje
riviergeschiedenis, mogen uit dien hoofde, de boven- en de mid
denloop daarbij onbesproken blijven en kunnen we ons bepalen
tot den benedenloop.
Het is een bekend verschijnsel, dat een rivier, die geheel aan
haar lot wordt overgelaten, voortdurend van vorm verandert. Bij
hoogen waterstand kiest het water zich soms een baan, zijwaarts
van zijn vorigen loop, het vormt zich een nieuwe bedding, om
daarvoor de oude geheel vaarwel te zeggen, of wel beide onder
zijne heerschappij te houden. Ook bij gewonen waterstand hebben
in de eenmaal aangenomen bedding gestadig vormveranderingen
plaats. Oneffenheden in den bodem, versmallingen, verbreedingen
en kronkelingen van het bed stuiten telkens het water in zijn
regelmatige beweging, het wordt door die tegenstanden op nieuwe
banen gestuwd, doch niet zonder dat het ook zijn invloed laat
gevoelen aan alles wat zijn loop belemmert.
Waar ergens in de bedding zich een bocht bevindt, wordt de
holle oever steeds verder uitgehold. Het zijwaarts afgestuwde
water richt zich, verder stroomafwaarts, tegen den overgelegen