162
aanwassen betrekking hebben, te bespreken. We kunnen volstaan
met te verwijlen bij een van de vele, een die 't meest volledig is
en die beschouwd kan worden als een verzameling, een afgewerkt
geheel,_van diverse bepalingen uit vroeger tijd, voor de gewesten
waarin die wet van kracht was. Ik bedoel het „Waterrecht" door
de Staten van het Furstendom Gelre en het Graafschap Zutfen
op 30 Maart 1715 „gearresteerd, gerenoveert en geamplieert
door de Edele Mogende Heeren op den 11 don Juli 1767".
Dit „Waterrecht" zullen we iets uitvoeriger nagaan omdat straks
er naar verwezen zal moeten worden en het niet onaardig is te
zien,met hoeveel deftig vertoon indertijd werd opgetreden, waar
het gold een betrekkelijk eenvoudige rechtshandeling tusschen
particulieren van overheidswege te sanctionneeren.
De aanwassen door »den stroom van zelfs aan iemands land"
geslagen of gespoeld, kwamen hem toe, ook dan wanneer die
aanwas zich in de rivier uitstrekte voor of langs het land van zijn
buren, mits het door water daarvan gescheiden bleef. Deze buren
konden echter zich tegen mogelijke verkorting van hunne rechten
vrijwaren, zoolang de »arm ofte start" die voor hun land van
eens anders oeverland uit «afschoot', nog niet door den wettelijken
eigenaar, door beplanting, in bezit was genomen. Te dien einde
moest die landtong van hun land af door het water met een
mestwagen bereikt, of zoo als het toen heette bevaren" kunnen
worden.
Hoe zulk bevaren moest geschieden leeren artt. 7 en 8: die
geene, die eene bevaaringe wil doen, (sal) daartoe versoeken den
Officier, of in desselfs absentie sijnen Stadholder, Verwalter of Ge
substitueerde, om te komen ter plaatse, daar het Land gelegen is,
nevens twee gequalificeerde Gerigtsluyden, door den Officier, ten
versoeke van Parthijen, daartoe te boden, of te verschrijven, doende
daar van veertien dagen te vooren, bij schriftelijke weete van den
zeiven Officier citeeren en dagen Parthijen, apparentelijk daar bij
geïnteresseerd."
„En sal gemelten Officier als dan op't Land van den Bevaarder
de Banke spannen, en Parthijen, die omtrent die bevaaringe iets
te seggen mogten hebben, laaten aaneischen, en doen de be
vaaringe in maniere als volgd.