164
Kribben of Ridsen opgebragt zijnde, onder dezelve schuilen"
mochten niet van 's Heeren wegen in bezit genomen worden.
Deze vervielen aan den eigenaar dier kribben tenzij ze tijdig, op
de boven omschreven wijze, werden «bevaren" door den daartoe
gerechtigden eigenaar van het oeverland.
„Om te weten of al zulke Middel-zanden door de voorsz. Hoof
den, Kribben of Ridsen opgereden zijn" moet waargenomen worden
of de stroom van den kop der krib, rivierwaarts van de plaat of
wel tusscheu plaat en oever heen ging. Te dien einde moest, bij
stil weder, een rijsbos te water gelegd worden, bij den kop der
krib „sonder dat voorsz. Hout of Rijsbos den Airzal mogen
raken''. Naar gelang het hout dan naar buiten of naar binnen
dreef, was dit een teeken dat de plaat al of niet door de krib
was ontstaan.
We zien dus, en dat is hier van belang, dat het onder zekere
voorwaarden en mits men tijdig zijn bezitrechten uitoefende, moge
lijk was eigenaar te worden van verlandingen in water waarin de
aanwassen, bij normale verhoudingen, aan een ander zouden be
hoord hebben, want was het water tusschen het oeverland en de
daarvoor gelegen landtong, te diep voor een bevaring, of werd
met die formaliteit getalmd tot de persoon, aan wiens land de
aanwas was vastgehecht, dien had beplant, dan werd de eerste
bezitter daarvan eigenaar en hij had tevens het recht op de verdere
uitbreidingen, door aanwas aan dien nieuwen grond.
Verder bevat dit Waterrecht, onder de art. 28 tot 35 een
„Ordre en reglement op 't kribben", waarin voorgeschreven wordt
op welke plaatsen kribben mogen gelegd worden en waar zulks
in 't belang van dijken en van de oevers verboden is, alsmede
hoever die kribben in de rivier mogen reiken. Ingeval van over
treding der verbodsbepalingen wordt aan de betrokken besturen
bevoegheid verleend de werken te doen opruimen.
Onder de artt. 36 tot 55, houdende „Ordre en Reglement op
Men spreekt thans van „Neer" waarmee bedoeld wordt het stilstaande,
terugstroomende of in wervelstroomingen zich bewegende water, achter den
kop van een krib, achter een vooruitspringend deel van den oever. Ook
het werkwoord „neeren" is gebruikelijk.