165
het Raayrecht" vindt men verder zeer uitvoerig met kaarten
toegelicht omschreven de rechten van de verschillende oever
landeigenaren onderling, op de aanwassen natuurlijkerwijze of door
kribben ontstaan en op de niet van 's Heeren wegen bevaren
middelzanden.
De „Raayingen" (scheidingen) die te maken waren, werden
onderscheiden in twee soorten: „over dwars of overlangs". Met
de eerste zijn bedoeld de scheidingen tusschen de rechthebbenden
op aanwassen tegen het oeverland aangesloten. Tot het maken
van deze dwarsraayingen konden de belanghebbenden elkaar „met
regt bedwingen".
Als regel gold dat uit de snijpunten van den ouden oeverlijn
met de eigendomsscheidingen, loodlijnen op den stroom getrokken,
de grenzen van ieders aanwas vormden. Waar ergens de oever
ingeschaard was, moest die eerst worden: „ingerigt" d. w. z. dat
langs dusdanigen ingeschaarden oever als oude oeverlijn moest
worden aangenomen de rechte lijn die de, ter weerszijden gelegen,
niet afgeslagen gedeelten van den oever verbond. De eigendoms
scheidingen werden dan tot deze lijn verlengd en die snijpunten
waren de toppunten der naar den stroom te trekken loodlijnen.
De raaying overlangs had betrekking op de scheiding tusschen
het oeverland en platen of landtongen, die anderen toebehoorden.
In deze gevallen gold als scheiding, de lijn die de geul tusschen
de wederzijdsche eigendommen middendoor deelde. Tot deze
verdeeling kon men echter niet verplicht worden. Ingeval een
der partijen niet wilde medewerken, moest de verdere verlanding
van die geul worden afgewacht.
Uit het medegedeelde blijkt voldoende dat het in de vorige
eeuw, althans in Gelderland en Overijssel, niet ontbrak aan duide
lijke en uitvoerige omschrijving van ieders rechten op aanwassen,
in overeenstemming met de riviertoestanden in die dagen.
Hiermede kunnen we 't verleden laten rusten en overgaan tot een
beschouwing van het heerschende recht, welks invoering vrij nauw
keurig samenvalt met het tijdstip waarop de wet, die de heden-
daagsche riviertoestanden nog beheerscht, in't leven werd geroepen.
Het placaat van 27 Juli 1752, dat volgens de genoemde circulaire
n°. 911 (bldz. 23) in Holland nog van toepassing zou kunnen zijn